In deze uitspraak bevestigt de voorzieningenrechter dat de precieze situering van een vergunde ontwikkeling (in dit geval een wadi) in de omgevingsvergunning op basis van de Omgevingswet dient te worden vastgelegd in of de vergunningvoorschriften, dan wel middels gewaarmerkte tekeningen (die onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning).

De voorzieningenrechter stelt in de eerste plaats vast dat op basis van het bestreden besluit en de daaraan gehechte onderbouwing onduidelijk is waar de wadi precies komt te liggen. In de onderbouwing is een projectgebied aangewezen. Dit gebied heeft een grotere oppervlakte dan de wadi zelf. Er zijn meerdere schetsen in de onderbouwing van de wadi, maar die zijn niet duidelijk. Ook is niet duidelijk hoe diep de wadi wordt. Er wordt weliswaar een bandbreedte van 20 tot 40 centimeter aangegeven, maar de gemiddelde hoogte van het maaiveld in het projectgebied is niet overal gelijk. Verder is niet goed aangegeven waar de afgegraven grond zal komen te liggen en met hoeveel centimeter op deze plek wordt opgehoogd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in het bestreden besluit had moeten aangeven door middel van voorschriften of gewaarmerkte tekeningen waar de wadi komt te liggen, hoe diep de wadi wordt en met hoeveel centimeter en op welke plek de omliggende gronden worden opgehoogd. Dan wordt veel onzekerheid bij verzoeker weggenomen en kan het college ook handhavend optreden wanneer een voorschrift wordt overschreden dan wel wordt gehandeld in afwijking van de omgevingsvergunning. Dit kan het college alleen herstellen met een nieuw besluit. Dit is wel aanleiding om, zolang herstel niet heeft plaatsgevonden, de omgevingsvergunning te schorsen. De voorzieningenrechter kan namelijk ook niet uitsluiten dat de wadi in een van de door verzoeker genoemde aanduidingen komt te liggen.