Op 14 mei 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2112 is een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland gepubliceerd over de welstandstoets onder vigeur van de Omgevingswet (tijdelijke deel omgevingsplan). Het omgevingsplan van de gemeente Soest bepaalt dat voor het bouwen van een dakkapel in het voordakvlak van de woning van eiser een omgevingsvergunning nodig is (artikel 22.26 van het omgevingsplan in samenhang met artikel 5.1, lid 1, onder a, van de Omgevingswet). Het college verleent een omgevingsvergunning als de dakkapel voldoet aan de bouw- en gebruiksregels van het omgevingsplan, waaronder begrepen redelijke eisen van welstand (artikel 22.29 van het omgevingsplan).
De gemeente Soest heeft beleidsregels met criteria voor de beoordeling van het welstandsvereiste voor dakkapellen vastgelegd in een welstandsnota. Het bouwplan is volgens de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (verder: CRK) in strijd met de redelijke eisen van welstand. Het college heeft het advies van de CRK overgenomen en de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd.
Eiser voert aan dat de woningen gelijke woningen zijn, omdat ze dezelfde architectonische stijl, gevelindeling, afmetingen, straatnaam en bestemming hebben. Ook verspringen beide woningen ten opzichte van naastgelegen woningen in het bouwblok. Gelet op deze overeenkomsten, had het college de gevraagde omgevingsvergunning aan eiser moeten verlenen. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de woningen verschillen qua uiterlijk, verspringing in het bouwblok en positionering/oriëntatie op de openbare weg. De voorkant van de woning van eiser grenst aan een hofje en de andere woning aan de openbare weg. Van een gelijke woning is volgens het college daarom geen sprake. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de uiterst geringe verschillen in maatvoering, verspringing in het bouwblok, uiterlijk en positionering/oriëntatie voor de welstandsbeoordeling relevante verschillen zijn. Het bestreden besluit bevat daarom ook op dit punt een motiveringsgebrek.
Bij besluit van 22 mei 2024 (het primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning aan eiser geweigerd voor het bouwen van een dakkapel op het voordakvlak van zijn woning aan de [adres 1] in [plaats] .
In het besluit van 24 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag op 25 januari 2024 is ingediend, is in deze zaak de Omgevingswet met onderliggende regelingen van toepassing (dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet).
Het omgevingsplan van de gemeente Soest bepaalt dat voor het bouwen van een dakkapel in het voordakvlak van de woning van eiser een omgevingsvergunning nodig is (artikel 22.26 van het omgevingsplan in samenhang met artikel 5.1, lid 1, onder a, van de Omgevingswet). Het college verleent een omgevingsvergunning als de dakkapel voldoet aan de bouw- en gebruiksregels van het omgevingsplan, waaronder begrepen redelijke eisen van welstand (artikel 22.29 van het omgevingsplan).
De gemeente Soest heeft beleidsregels met criteria voor de beoordeling van het welstandsvereiste voor dakkapellen vastgelegd in een welstandsnota. De welstandsnota luidt:
Bij de beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van de dakkapel waarop de aanvraag om vergunning betrekking heeft, al dan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, worden de volgende criteria toegepast:
1. Het bouwwerk is overeenkomstig het ontwerp van de architect, die het project oorspronkelijk ontworpen heeft, waarvan het bouwplan deel uitmaakt en waarvoor een positief welstandsadvies is afgegeven. Indien dit niet van toepassing is, geldt punt 2;
2. Het bouwwerk is overeenkomstig een bestaande dakkapel in hetzelfde bouwblok dan wel bij een gelijke woning, die minder dan 5 jaar geleden met een positief welstandsadvies is vergund. Indien dit niet van toepassing is, geldt punt 3;
3. Het bouwplan voldoet aan de volgende criteria: (…).
Het college heeft het bouwplan van eiser ter advisering voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK). De CRK heeft het bouwplan van eiser op 16 februari, 15 maart, 29 maart en 26 april 2024 beoordeeld. Het bouwplan is volgens de CRK in strijd met de redelijke eisen van welstand. Het college heeft het advies van de CRK overgenomen en de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd.
Volgens vaste rechtspraak mag het college een welstandsadvies overnemen, nadat het college is nagegaan of het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht (ABRvS 11 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1796, rechtsoverweging 9.1.).
Omvang van het geschil
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan van eiser niet voldoet aan de criteria als bedoeld in het eerste en derde onderdeel van de welstandsnota. Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de toepassing van het tweede onderdeel van de welstandsnota. Partijen verschillen van mening of de woning aan de [adres 2] , waarvoor minder dan 5 jaar geleden een dakkapel in het voordakvlak met een positief welstandsadvies is vergund, een ‘gelijke woning’ is.
De CRK heeft op 15 maart 2024 geadviseerd dat er geen sprake is van een gelijke woning, omdat de woning in een ander bouwblok staat en van een ander woningtype is dan de woning van eiser. Eiser vindt dat het college dit advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Standpunten partijen
Eiser voert aan dat de woningen gelijke woningen zijn, omdat ze dezelfde architectonische stijl, gevelindeling, afmetingen, straatnaam en bestemming hebben. Ook verspringen beide woningen ten opzichte van naastgelegen woningen in het bouwblok. Gelet op deze overeenkomsten, had het college de gevraagde omgevingsvergunning aan eiser moeten verlenen.
Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de woningen verschillen qua uiterlijk, verspringing in het bouwblok en positionering/oriëntatie op de openbare weg. De voorkant van de woning van eiser grenst aan een hofje en de andere woning aan de openbare weg. Van een gelijke woning is volgens het college daarom geen sprake.
Beoordeling welstand
De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit niet heeft onderbouwd dat het uiterlijk en de verspringing van de woningen verschillend zijn. Dit heeft het college met de nadere onderbouwing in het verweerschrift erkend. Het bestreden besluit bevat in zoverre dus een motiveringsgebrek. Het college heeft in het verweerschrift een nadere onderbouwing gegeven en de breedte, hoogte en diepte van de woningen met elkaar vergeleken. Uit die vergelijking blijkt dat de woningen slechts centimeters van elkaar verschillen. Ter onderbouwing van de afwijkende positionering en verspringing heeft het college luchtfoto’s overlegd. Op de zitting heeft het college toegelicht dat woningen aan elkaar gespiegeld zijn en dat het grootste verschil tussen de woningen de afwijkende verspringing in het bouwblok is. De woning aan de [adres 2] maakt volgens het college deel uit van een recht bouwblok en de woning van eiser van een verspringend bouwblok.
Naar het oordeel van de rechtbank leent het motiveringsgebrek in het bestreden besluit zich er in ieder geval niet voor om het te passeren. Om die reden komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De in beroep gegeven aanvullende motivering zou voor de rechtbank wel een reden kunnen zijn om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Omdat de rechtbank een tussenuitspraak doet wegens het hierna onder overweging 5 geconstateerde gebrek, neemt de rechtbank daarover echter pas een beslissing in de (eventuele) einduitspraak.
De welstandsnota bepaalt dat het uiterlijk en de plaatsing van de gevraagde dakkapel voldoet aan de redelijke eisen van welstand als het bouwwerk overeenkomstig een bestaande dakkapel bij een gelijke woning is die minder dan 5 jaar geleden met een positief welstandsadvies is vergund. De rechtbank stelt vast dat de welstandsnota geen definitie bevat van een gelijke woning. In het normale spraakgebruik wordt hieronder een woning verstaan met overeenkomstige uiterlijke kenmerken. De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier en het beeldmateriaal op de zitting vast dat de woningen van hetzelfde bouwtype zijn, onderdeel uitmaken van een bouwblok met een vergelijkbare schakeling (twee-om-twee) en dezelfde architectonische bouwstijl met gevelbeplating hebben. De rechtbank overweegt dat de welstandsnota beoogt regels te stellen aan het uiterlijk van bouwwerken ter bescherming van de fysieke leefomgeving. De rechtbank merkt op dat woningen vrijwel altijd op (ondergeschikte) onderdelen van elkaar verschillen, zoals ook het geval is tussen de woning van eiser en de woning aan de [adres 2] . Niet alle verschillen zijn echter relevant voor de belangen die de welstandsnota beoogt te beschermen. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de uiterst geringe verschillen in maatvoering, verspringing in het bouwblok, uiterlijk en positionering/oriëntatie voor de welstandsbeoordeling relevante verschillen zijn. Het bestreden besluit bevat daarom ook op dit punt een motiveringsgebrek.
Zoals onder rechtsoverweging 5.2 is overwogen bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De rechtbank doet dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
Om het gebrek te herstellen, moet het college toereikend motiveren waarom de verschillen tussen de woningen voor de welstandsbeoordeling relevante verschillen zijn. Het college kan het gebrek ook herstellen door de gevraagde omgevingsvergunning alsnog aan eiser te verlenen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.7 Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.