Rechtbank Amsterdam 1 december 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:8259. De ingediende aanvraag gaat over de omgevingsplanactiviteit met betrekking tot ‘bouwwerken’ (art. 5.1, lid 1, onder a Omgevingswet) en de bouwactiviteit ‘technisch bouwen’ (art. 5.1, lid 2, onder a Ow). De omgevingsplanactiviteit met betrekking tot bouwwerken en de technische bouwactiviteit voldoen volgens het college aan de beoordelingsregels van respectievelijk artikel 5.21 en 5.20 Ow. Daarom is de omgevingsvergunning voor beide activiteiten verleend.

Bidfood stelt zich verder op het standpunt dat het college de Rendac-uitspraak had moeten betrekken bij de heroverweging in bezwaar, omdat het bestreden besluit na deze datum is genomen en deze uitspraak dus bij het college bekend had moeten zijn. Uit de Rendac-uitspraak blijkt dat intern salderen in het kader van onderzoek naar stikstofdepositie bij projecten niet langer is toegestaan, tenzij er een natuurvergunning wordt aangevraagd. Daarom had het college volgens Bidfood geen omgevingsvergunning aan Marktkwartier kunnen verlenen zonder natuurvergunning. De vergunning voor bouwen had in het besluit op bezwaar alsnog moeten worden geweigerd, of de heroverweging van de rechtmatigheid van de verleende vergunning had moeten worden aangehouden totdat er beslist zou zijn op de aanvraag om een natuurvergunning.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Of Marktkwartier wel of geen natuurvergunning nodig heeft, is in deze zaak niet van belang omdat het hier alleen gaat om een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit m.b.t. bouwwerken en de technische bouwactiviteit. Indien nodig kan Marktkwartier los van deze procedure nog een omgevingsvergunning aanvragen voor een Natura-2000 activiteit. Art. 5.7 Omgevingswet biedt die mogelijkheid.
Voor zover Bidfood een beroep doet op de inhoud van de Rendac-uitspraak, overweegt de rechtbank dat deze uitspraak betrekking heeft op het belang van gebiedsbescherming en dat dit belang niet strekt tot bescherming van de belangen van Bidfood, die volgens haar statuten zijn gelegen in het exploiteren van een groothandel in levensmiddelen. Het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), staat daarom aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond in de weg.
Noot Y. Schönfeld
Vorige week oordeelde de Rechtbank Rotterdam in dezelfde zin dat ook bij de art. 22.8-OPA (kapvergunning/omgevingsplanactiviteit) het feit dat een Flora- en fauna-activiteit noodzakelijk is geen rol kan spelen. Dit is anders bij de BOPA, waar in het kader van ETFAL een toets wordt verricht of er sprake is van (evidente) onuitvoerbaarheid v.h. project.