Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Onrechtmatige bewoning recreatiewoningen onder de Omgevingswet: bewijsmaatstaf jurisprudentie van vóór 1-1-2024 wordt voortgezet

De uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 16 april 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:2889 is relevant voor de handhavingspraktijk omdat hierin de vaste jurisprudentie over de bewijsmaatstaf bij het handhaven van onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen onder de Omgevingswet wordt voortgezet.

15 April 2025

Samenvatting

Samenvatting



Deze uitspraak gaat over de aan eiser opgelegde last onder dwangsom. Het college heeft deze last onder dwangsom opgelegd in verband met het (laten) gebruiken van het perceel door personen voor (tijdelijk) verblijf anders dan voor recreatie. Dit gebruik is in strijd met het tijdelijk deel van het omgevingsplan en aan eiser is daarvoor geen omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verleend. Dat is in strijd met art. 5.1 lid 1, onder a, van de Ow. Het college heeft hiervoor een last onder dwangsom opgelegd.

Met de inwerkingtreding van de Ow heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente (art 22.1, aanhef en onder a Ow in samenhang met art. 4.6, lid 1 Invoeringswet Ow). Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Het bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Een activiteit die in strijd is met het (tijdelijk deel van) het omgevingsplan wordt een omgevingsplanactiviteit genoemd. Op grond van art. 5.1, lid 1, onder a Ow is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. Onder een omgevingsplanactiviteit valt (onder meer) een activiteit die in strijd is met het (tijdelijk deel van) het omgevingsplan.

Tussen partijen is niet in geschil dat niet permanent gewoond mag worden in de recreatiewoning. Eiser betwist enkel dat hij het recreatieverblijf als hoofdverblijf gebruikt.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat het op de weg van het college ligt om de voor het vermoeden dat een recreatiewoning in strijd met het omgevingsplan permanent wordt bewoond vereiste feiten vast te stellen. Als iemand blijkens de BRP op een ander adres dan de recreatiewoning staat ingeschreven, is het aan het college om aannemelijk te maken dat diegene niettemin hoofdverblijf in de recreatiewoning heeft. Het feit dat betrokkene op een ander adres dan dat van de recreatiewoning staat ingeschreven en op het adres waar hij staat ingeschreven niet over zelfstandige woonruimte beschikt, is een aanwijzing dat hij zijn recreatiewoning als hoofdverblijf gebruikt (ABRvS 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1248).
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zijn hoofdverblijf in de recreatiewoning heeft.

Artikel delen