Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Ontbreken expliciete instemming Tweede Kamer met coördinatiebesluit staat in de weg aan toepassing rijkscoördinatieregeling

Uit de tussenuitspraak van de Afdeling van 12 november 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:5496) volgt dat het doorlopen van de rijkscoördinatieregeling van art. 3.35 Wet ruimtelijke ordening (“Wro”) in dit geval niet mogelijk was, omdat niet was voldaan aan het procedurele vereiste van voorafgaande instemming van de Tweede Kamer.

20 November 2025

Jurisprudentie – Samenvattingen

De ministers van Defensie, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en Infrastructuur en Waterstaat en de staatssecretaris van Defensie hadden met het oog op de bouw van een militair radarstation - een project van nationaal belang - een rijksinpassingsplan vastgesteld en op basis daarvan een omgevingsvergunning verleend. Beide besluiten zijn met toepassing van art. 3.35 Wro gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt. De Afdeling wijst erop dat art. 3.35, negende lid, Wro bepaalt dat aan een coördinatiebesluit (het voornemen om toepassing te geven aan de rijkscoördinatieregeling) geen uitvoering mag worden gegeven dan nadat beide Kamers der Staten-Generaal daarmee hebben ingestemd. Die instemming kan impliciet plaatsvinden, namelijk indien geen van beide Kamers binnen vier weken na de toezending van het coördinatiebesluit een besluit heeft genomen omtrent de behandeling daarvan. Daarvan is in dit geval geen sprake, aldus de Afdeling: omdat beide Kamers elk afzonderlijk schriftelijk hebben aangegeven het coördinatiebesluit in behandeling te zullen nemen, kan van stilzwijgende instemming in de hiervoor bedoelde zin geen sprake meer zijn. Anders dan de Eerste Kamer, zo stelt de Afdeling vast, heeft de Tweede Kamer niet expliciet ingestemd met het coördinatiebesluit voor dit project. Die instemming blijkt, gelet op het vormvrije karakter van de vereiste instemming, ook niet ‘met zoveel woorden’ uit de Handelingen of een Kamerstuk (waaronder ook begrepen een aangenomen motie en twee verworpen moties rondom het radarstation). Naar het oordeel van de Afdeling is stilzwijgende of impliciete instemming alleen mogelijk als het coördinatiebesluit niet in behandeling wordt genomen; in alle andere gevallen moet instemming blijken uit een expliciete standpuntbepaling van de Tweede Kamer. De Afdeling concludeert, nu ook expliciete instemming met het coördinatiebesluit ontbreekt, dat in dit geval geen toepassing mocht worden gegeven aan de rijkscoördinatieregeling. Het gevolg hiervan is dat de Afdeling zich niet bevoegd acht om kennis te nemen van de tegen de verleende omgevingsvergunning gerichte beroepen; deze zendt de Afdeling ter behandeling door aan de rechtbank. De Afdeling zal zich op een later moment uitsluitend buigen over het in beroep bestreden rijksinpassingsplan.

Artikel delen