Op 27 augustus 2025 heeft de Afdeling geoordeeld over het bestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening Meerven 6-6a te Vessem’ van de gemeente Eersel. Het plangebied omvatte twee percelen die in eigendom zijn van de provincie Noord-Brabant en waar voorheen een melkveehouderij en twee bedrijfswoningen gevestigd waren. Het plan bevatte een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming van de twee bedrijfswoningen te wijzigen naar ‘Wonen’, maar uitsluitend onder de voorwaarde dat (onder andere) de wijziging niet zou leiden tot belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving.

Appellant exploiteert een veehouderij op minder dan 50 meter afstand van de bedrijfswoningen en voert aan dat, als de wijzigingsbevoegdheid toegepast zou worden, daarbij nooit voldaan zou kunnen worden aan de afstand van 50 meter die in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet geurhinder en veehouderij wordt voorgeschreven tussen een veehouderij en een geurgevoelig object. Dat betekent dat de veehouderij altijd zou worden beperkt in zijn bedrijfsontwikkelingen, zodat nooit zal worden voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. De Afdeling overweegt dat een onuitvoerbare wijzigingsbevoegdheid niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vernietigt de planregel waarin die bevoegdheid is opgenomen. Voor het overige blijft het plan in stand.
Onder de Omgevingswet bestaat de wijzigingsbevoegdheid niet meer: per 1 januari 2024 kan het college geen wijzigingsplannen meer vaststellen. Wel kan de gemeenteraad aan het college de bevoegdheid delegeren om delen van het omgevingsplan vast te stellen (artikel 2.8 Omgevingswet). Voor bestaande wijzigingsbevoegdheden geldt een voorziening in de bruidsschat: een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die in strijd is met de bouw- en gebruiksregels van het omgevingsplan, maar niet in strijd met de regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, kan binnenplans verleend worden. Wel dient daarbij een beoordeling gemaakt te worden van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties, maar dat is niet anders dan onder de Wet ruimtelijke ordening; ook toen werd de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid immers, los van de vraag of voldaan was aan de voorwaarden daarvoor, getoetst aan het criterium van de goede ruimtelijke ordening.