Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Ook onder de Omgevingswet geldt dat discussie over uitleg vergunningvoorschriften meer in vergunningenprocedure thuishoort dan bij handhaving

Eerder heb ik eens gepost dat het niet de bedoeling is dat in de handhavingsprocedure uitgebreid de deugdelijkheid van een verleende omgevingsvergunning aan de orde komt: zie Handhavingsaspecten in de vergunningenprocedure en de deugdelijkheid van de omgevingsvergunning in de handhavingsprocedure. Op 18 maart 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:1211 is door de Rechtbank Oost-Brabant bevestigd dat dit principe onder de Omgevingswet ook nog steeds geldt.

19 maart 2025

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het opleggen van een last onder dwangsom wegens het verkopen van carnavalspullen in strijd met een voorschrift van de omgevingsvergunning van 24 januari 2025. Een discussie over de uitleg van voorschriften (en uitleg van het begrip winkelvloeroppervlakte) kan beter worden gevoerd in een procedure over de omgevingsvergunning dan in een procedure over de handhaving van een vergunningsvoorschrift dat nog niet onherroepelijk is.

De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten:

  • -Eiseres heeft een tuincentrum aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Op het perceel is het Omgevingsplan Gemeente Laarbeek (Omgevingsplan) van toepassing.

  • -In 2024 heeft onder meer de derde-partij een verzoek om handhaving ingediend. Het college heeft dit verzoek afgewezen in een besluit van 25 maart 2024. Hierbij heeft het college onder meer het volgende overwogen: “Grond 3 Tijdens de controle is het winkelvloeroppervlak waarop de carnavalsartikelen en overige branchevreemde goederen te koop werden aangeboden, gemeten. Daarbij is geconstateerd dat deze totale oppervlakte onder de 150 m2 blijft. Wij hebben kennis genomen van de brancherichtlijnen. Echter is destijds de afspraak gemaakt dat er op een vloeroppervlakte van 150 m2 aan branchevreemde goederen verkocht mogen worden. Op een looppad worden dergelijke goederen niet geplaatst en tellen dus niet mee. Deze afspraak is vastgelegd in gespreksnotitie d.d. 21 januari 2020 met kenmerk 32506-2019:469133.”

  • -Op 21 november 2024 heeft verzoekster een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend.

  • -Op 17 januari 2025 heeft een toezichthouder van de gemeente een controle uitgevoerd.

  • -Op 24 januari 2025 heeft het college een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit (artikel 5.1, eerste lid onder a, van de Omgevingswet) verleend voor het vastleggen van het gevoerde assortiment en de activiteiten van het tuincentrum. Aan de vergunning zijn voorschriften verbonden. In voorschrift 4.1.1 is vastgelegd wat voor detailhandel in het tuincentrum mag plaatsvinden. Hierbij is onder meer het volgende opgenomen: “artikelen die niet direct tot het specifieke assortiment van het betreffende branche of soort winkel behoren tot maximaal 20% van de verkoopruimte:

I. De totale, cumulatieve omvang wordt beperkt tot maximaal 150 vierkante meter winkelvloeroppervlak.

II. Dit assortiment beperkt zich bijvoorbeeld tot (…), de verkoop van carnavalskleding

Aan het bestreden besluit legt het college het volgende ten grondslag. Het college erkent dat in 2024 is uitgegaan van een verkeerde uitleg van het begrip ‘winkelvloeroppervlakte’. Het college sluit nu aan bij het begrip verkoopvloeroppervlakte zoals gedefinieerd in het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ dat na 1 januari 2024 onderdeel uitmaakt van het Omgevingsplan: “de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte , inclusief de etalageruimte(n), bestemd en gebruikt voor het verkopen en leveren van roerende goederen, welke niet ter plaatse worden geconsumeerd en/of verbruikt.” Bij de controle op 17 januari 2025 is geconstateerd dat de totale winkelvloeroppervlakte 900 m2. bedraagt. Hiermee handelt verzoekster volgens het college in strijd met voorschrift 1.1.4, vierde lid van de omgevingsvergunning van 24 januari 2025 en dus in strijd met artikel 5.5, tweede lid onder a, van de Omgevingswet. Het college ziet geen concreet zicht op legalisatie en vindt handhavend optreden niet onevenredig. Verzoekster wordt gelast de winkelvloeroppervlakte terug te brengen tot 150 m2 binnen een week na verzending van het besluit (dus per 26 januari 2025) op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per week dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 5.000,00.

Verzoekster is het niet eens met de uitleg van het begrip winkelvloeroppervlakte en verwijst naar afspraken in het verleden en de handhavingsprocedure in 2024. Zij betwist dat er te veel winkelvloeroppervlakte in gebruik is genomen bij de verkoop van carnavalspullen.

De derde-partij verzet zich tegen detailhandel buiten het centrum. De verkoop van carnavalspullen hoort volgens hem in het centrum thuis, niet in een tuincentrum. Desgevraagd heeft verzoekster aangegeven dat zij stopt met de verkoop van carnavalspullen op maandag 3 maart 2025. Daarna zullen op de betreffende plek weer tuinmeubelen en dergelijke worden getoond en verkocht.

De voorzieningenrechter leest de opgelegde last onder dwangsom zo dat pas een week na het einde van de begunstigingstermijn een dwangsom wordt verbeurd (dus op 5 maart 2025, ná carnaval). Het college heeft deze lezing op de zitting ook bevestigd. Verzoekster heeft dan ook geen (spoedeisend) belang bij de voorlopige voorziening want zij kan verder gaan met de verkoop van carnavalspullen tot en met dinsdag 4 maart 2025 zonder een dwangsom te verbeuren. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.

Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Verzoekster heeft aangegeven dat zij een omgevingsvergunning heeft aangevraagd om duidelijk te weten wat ze nu wel en niet mag verkopen in het tuincentrum. Die duidelijkheid wordt echter niet geboden door de voorschriften in de omgevingsvergunning van 24 januari 2025. In de vergunning wordt niet aangesloten bij de begrippen die worden gehanteerd in het Omgevingsplan maar wordt een nieuw begrip (winkelvloeroppervlakte) gehanteerd, zonder dit begrip uit te leggen. Alle partijen (verzoekster het college en de derde-partij) verschillen van mening over de uitleg van het begrip winkelvloeroppervlakte. Bovendien heeft het college erkend dat in 2024 het begrip winkelvloeroppervlakte anders is uitgelegd dan in het bestreden besluit. Het college had duidelijker moeten aangeven wat er nu wel en niet mag. Dat kan nog steeds want er kan nog steeds bezwaar worden gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Een discussie over de uitleg van voorschriften kan beter worden gevoerd in een procedure over de omgevingsvergunning dan in een procedure over de handhaving van een vergunningsvoorschrift dat nog niet onherroepelijk is.

Artikel delen