In een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 februari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:751 is een jurisprudentielijn van voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet doorgetrokken. Namelijk dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisering als het college de ingediende aanvraag heeft geweigerd.
In artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet (Ow) staat dat het verboden is om een omgevingsplanactiviteit uit te voeren zonder omgevingsvergunning. Een omgevingsplanactiviteit is onder andere ‘een activiteit in strijd met het omgevingsplan’. Op dit moment bestaat het omgevingsplan van de gemeente Halderberge onder andere uit ‘een tijdelijk deel’ (Artikel 22.1 van de Ow). Dat tijdelijk deel wordt (voor zover voor deze zaak relevant) gevormd door de kaarten en regels uit het bestemmingsplan dat vóór 1 januari 2024 op het recreatiepark van toepassing was: het bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’. Uit dat bestemmingsplan blijkt dat aan het recreatiepark de functie ‘Recreatie – Recreatiepark 1’ is toegekend. Tussen partijen is niet in geschil dat het huisvesten van arbeidsmigranten in de recreatiewoningen in strijd is met die functie en dat het college bevoegd is om daartegen handhavend op te treden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er op dit moment geen sprake van concreet zicht op legalisatie. Het college heeft geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen om het strijdige gebruik tijdelijk te legaliseren. Het daartegen gerichte bezwaar van verzoekster is ongegrond verklaard. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat sprake was van concreet zicht op legalisatie (ABRvS 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1680, r.o. 7.2.).