Een landbouwster in Noord-Brabant pacht percelen grond, waarop snijmaïs en gras wordt geteeld. In 2022 hebben wilde zwijnen aanzienlijke schade aangericht aan de percelen. De landbouwster (verzoekster) vroeg het college van GS om een tegemoetkoming in de schade op grond van artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming (oud). Het college wees het verzoek grotendeels af. De reden daarvoor was dat in de pachtovereenkomst expliciet was bepaald dat partijen bekend waren met zwijnenproblematiek ter plaatse. Gelet op deze bepaling is het college van oordeel dat verzoekster het risico op schade bewust had aanvaard.

De Afdeling gaat hierin niet mee. De Afdeling benadrukt dat de leer van de risicoaanvaarding, zoals die in het planschaderecht wordt toegepast, niet één op één geldt bij schade door in het wild levende dieren. Bij planschade gaat het om voorzienbaarheid van overheidshandelen, terwijl faunaschade voortvloeit uit natuurlijke oorzaken en wettelijke beschermingsplichten. De vraag of de schade voorzienbaar was bij het aangaan van de pachtovereenkomst is daarom niet bepalend.
Verder discussiëren partijen over de schadebeperkingsplicht van verzoekster. De Afdeling concludeert dat het college ten onrechte een korting van 60% op de schade heeft toegepast vanwege de schadebeperkingsplicht.
De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond. Vervolgens stelt de Afdeling zelf de hoogte van de tegemoetkoming vast op, afgerond, € 146.000, -. Zie voor de details AbRvS 29 oktober 2025, ECLI:NL:RVS:2025:5203 (GS Noord-Brabant).