Op 5 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:678) heeft de ABRvS een hernieuwde standaardoverweging geïntroduceerd met betrekking tot de beginselplicht tot handhaving. In 3 uitspraken van 5 maart 2025 heeft de ABRvS deze nieuwe standaardoverweging reeds toegepast in andere handhavingsuitspraken.
Op 12 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1036 is wederom een uitspraak gedaan met toepassing van deze nieuwe standaardoverweging. In dit geval ging het er om of een motie reden gaf om niet handhavend op te treden. De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van 20 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:504, dat een motie niet leidt tot een juridische verplichting die het college bij het nemen van een besluit tot handhaving in acht dient te nemen. De Afdeling is daarom met de rechtbank van oordeel dat het college de motie niet heeft hoeven betrekken bij het besluit tot handhaving.
[Appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat handhaving in dit geval onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, zodat het college van handhaving had moeten afzien.
[appellant] voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college de motie had moeten betrekken bij het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom. Op grond van deze motie mogen arbeidsmigranten juist wel kleinschalig wonen in de woningen waar ze nu ook al wonen. Het is volgens [appellant] daarom onevenredig dat het college de handhaving na de aangenomen motie heeft voortgezet.
Daarnaast is de rechtbank er volgens [appellant] aan voorbij gegaan dat er sprake is van een hetze tegen hem. Volgens [appellant] is de hetze tegen hem de reden dat het college gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden. Het college heeft de handhavingsbevoegdheid volgens [appellant] dan ook onjuist gebruikt.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678, geldt bij handhavingsbesluiten bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak (uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285). Daarbij geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan.
Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van 20 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:504, dat een motie niet leidt tot een juridische verplichting die het college bij het nemen van een besluit tot handhaving in acht dient te nemen. De Afdeling is daarom met de rechtbank van oordeel dat het college de motie niet heeft hoeven betrekken bij het besluit tot handhaving.
Over de hetze die [appellant] omschrijft en de daarmee samenhangende onjuist gebruikte handhavingsbevoegdheid, overweegt de Afdeling dat zij in de stukken die [appellant] heeft overgelegd en in wat hij op de zitting heeft toegelicht geen aanleiding ziet om aan te nemen dat er sprake is van een ambtelijke hetze. [appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift meerdere keren genoemd dat daar wel sprake van is, maar anders dan dat het [appellant]’s woord is, heeft hij dit niet onderbouwd met stukken. De Afdeling ziet in het verlengde daarvan dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college zijn handhavingsbevoegdheid onjuist heeft gebruikt.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat het handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, zodat het college van handhaving had moeten afzien.