Vergunninghouder heeft omgevingsvergunningen aangevraagd voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken. Onder een OPA wordt onder meer verstaan een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het verboden is deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan. Dit wordt de binnenplanse OPA genoemd.

Volgens het bestemmingsplan is het verboden om op de bestemming ‘Tuin’ een nieuwe verharding aan te brengen zonder een omgevingsvergunning. In het bestemmingsplan is geregeld onder welke voorwaarden het is toegestaan om op de bestemming ‘Tuin’ een verharding aan te brengen. De warmtepomp op het dakterras overschrijdt de maximaal toegestane bouwhoogte. Op grond van art. 28, onder d v.h. bestemmingsplan is het mogelijk om tot ten hoogste 5,0 meter van de maximum bouwhoogte af te wijken ten behoeve van bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie. Gelet op het bepaalde in art. 22.280 v.h. omgevingsplan gelden deze bepalingen als verbod om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.
Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in de bovengenoemde artikelen van het bestemmingsplan. Het was daarom gehouden de omgevingsvergunningen voor de binnenplanse OPA te verlenen.
De rechtbank kan het college hierin niet volgen. De rechtbank verwijst naar art. 22.281 omgevingsplan. Dat artikel kent in de zogenoemde transitiefase aan het college beleidsvrijheid toe. Met de invoering van dit artikel heeft de wetgever willen ondervangen dat vanwege art. 8.0a, lid 1 Bkl per 1 januari 2024 geen mogelijkheid meer bestaat om de omgevingsvergunning voor een activiteit die voldoet aan de binnenplanse beoordelingsregels uit het tijdelijk deel van een omgevingsplan, op andere gronden te kunnen weigeren. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van het Invoeringsbesluit Ow (Stb. 2020, nr. 400, p. 936) volgt dat de wetgever met de invoering van deze overgangsrechtelijke regeling een neutrale overgang naar het nieuwe stelsel heeft willen borgen. Waar onder het oude recht als eis gold dat zich geen strijd met een goede ruimtelijke ordening mag voordoen, geldt per 1 januari 2024 als eis dat sprake moet zijn van ETFAL (ECLI:NL:RVS:2024:4624).
Het voorgaande betekent dat het college een belangenafweging had moeten maken. Het gaat hier om de belangen gediend bij de verlening van de vergunning aan de ene kant en de belangen van eisers bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aan de andere kant. Nu het college dat niet heeft gedaan, is het bestreden besluit in zoverre niet zorgvuldig voorbereid en evenmin deugdelijk gemotiveerd.