In een recent arrest (ECLI:NL:2025:1567) doet de Hoge Raad uitspraak over de uitleg van de eliminatieregel. Ook komt aan bod of handelen zonder toestemming van de onteigenaar voor rekening van de onteigende moet blijven.

De Staat onteigende voor de structurele verbreding van de Rijksweg A2 tussen knooppunt Het Vonderen en Kerensheide. De onteigende gronden waren eigendom van VDL en zijn gelegen langs de A2 nabij het bedrijfsterrein van Nedcar in Born. Voorafgaand aan de onteigening had de fabriek één productielijn en wilde Nedcar de fabriek uitbreiden met een tweede productielijn. De gemeente en de provincie wilden dit faciliteren. Eind 2020 is daarvoor het provinciaal inpassingsplan “Uitbreiding VDL Nedcar” vastgesteld. Aan VDL is een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding inclusief de bouw van een nieuwe parkeergarage. Bij de plannen voor de parkeergarage heeft VDL rekening gehouden met de aanstaande onteigening. De omgevingsvergunning is vóór de peildatum onherroepelijk geworden.
Eliminatie
Het Tracébesluit Structurele verbreding A2 Het Vonderen-Kerensheide, dat ten grondslag ligt aan de onteigening, moet op grond van artikel 40c onder 3 Onteigeningswet worden geëlimineerd. Deze plannen kwalificeren immers als concrete plannen voor het werk waarvoor onteigend wordt zoals bedoeld in voornoemd artikel. Onder de Omgevingswet zou dit niet anders zijn geweest (art. 15.23 Ow). De rechtbank was met deskundigen van oordeel dat de voorontwerpbestemmingsplannen en het PIP Uitbreiding VDL Nedcar niet moesten worden geëlimineerd. Deze plannen hebben betrekking op de door VDL gewenste uitbreiding en zijn geen concrete plannen voor het werk waarvoor werd onteigend.
Datzelfde geldt voor het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Binnen de gebiedsgrenzen van het Barro mogen geen permanent vergunde bouwwerken worden opgericht.
De gronden in het Barro-gebied hebben een agrarische bestemming. Volgens VDL en de deskundigen was voor deze gronden wel sprake van een hogere verwachtingswaarde. Zij gaan uit van de fictie dat, het Tracébesluit weggedacht, het Barro-gebied ook deel zou hebben uitgemaakt van het PIP en daardoor de bestemming parkeren zou hebben gehad.
De rechtbank volgt hen daarin niet en overweegt dat bij de waardebepaling moet worden uitgegaan van de gebruiksmogelijkheden van het onteigende op de peildatum. Op de peildatum golden beperkingen die in de weg stonden aan het gebruik als parkeerterrein. Van verwachtingswaarde is sprake als een redelijk handelend koper op de peildatum voldoende reële verwachtingen heeft over een lucratieve wijziging van de bestemming op het onteigende een hogere prijs wil betalen dan de prijs op basis van de geldende bestemming. Met pure speculatie hoeft geen rekening te worden gehouden.
Deskundigen hebben in hun advies begroot de reconstructie van 141 parkeerplaatsen in een parkeergarage. VDL bepleitte dat zij schadebeperkend heeft gehandeld door de bouw van een nieuwe parkeergarage vooruitlopend op de onteigening. Er zijn vier modules van elk 520 parkeerplaatsen gebouwd. Zonder onteigening waren er volgens VDL slechts twee modules nodig. De rechtbank gaat niet mee in de door deskundigen geadviseerde reconstructieschade en oordeelt dat de bouw van (een gedeelte van) de parkeergarage geen rechtstreeks en noodzakelijk gevolg van de onteigening is. VDL heeft geheel vrijwillig en op eigen initiatief plannen gemaakt om de parkeergarage te bouwen. Het onteigeningsrecht geeft geen ruimte om rekening te houden met schadebeperkend handelen als dat niet met toestemming van de onteigenaar heeft plaatsgevonden. Doordat VDL zelf al volledig heeft voorzien in de parkeerbehoefte, was het op de peildatum niet meer nodig om over parkeergelegenheid te beschikken op het onteigende. Voor vergoeding van reconstructieschade bestaat dan ook geen aanleiding, aldus de rechtbank.
VDL heeft in cassatie aangevoerd dat als de gronden in het Barro-gebied in het werk begrepen zouden zijn geweest, zij in het PIP zouden zijn betrokken en daarin een permanente bestemming als parkeerterrein zouden hebben gekregen. De Hoge Raad is van oordeel dat de rechtbank bij de bepaling van de waarde van deze stelling niet kenbaar in de beoordeling heeft betrokken. Verder heeft VDL in cassatie aangevoerd dat zij met het oog op het verlies van de parkeerplaatsen op het onteigende ervoor heeft gekozen om de al geplande parkeergarage uit te breiden, en dat zij daarmee heeft geanticipeerd op de onteigening. De Hoge Raad beslist dat de uitbreiding van de parkeergarage rechtstreeks verband hield met de op handen zijnde onteigening, en dat de onteigening in zoverre “haar schaduw vooruitgeworpen heeft”. De enkele omstandigheid dat VDL voorafgaande aan de onteigening vrijwillig en op eigen initiatief, en niet op verzoek van of met medewerking of toestemming van de Staat, schadebeperkende maatregelen heeft genomen, kan niet het oordeel dragen dat de kosten van dat schadebeperkende handelen voor rekening van VDL moeten blijven. Zie ook een ander recent arrest van de Hoge Raad over de schaduwwerking: ECLI:NL:HR:2025:757.
De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de rechtbank Limburg en verwijst de zaak naar het hof Den Bosch voor verdere behandeling.
De Staat werd in eerste aanleg bijgestaan door Bas ten Kate, onteigeningsadvocaat bij Nysingh.