De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling”) oordeelt in haar tussenuitspraak van 7 mei 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2052) dat de gemeenteraad (“raad”) het bestemmingsplan en reparatieplan (dat op grond van art. 6.19 Algemene wet bestuursrecht (“Awb”) ‘meelift’ in de beroepsprocedure) die voorzien in de realisatie van een nieuw woon-werkgebied niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft vastgesteld, omdat als gevolg van de rechtmatige voortzetting van een hiertoe wegbestemd bedrijf een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de geplande woningbouwontwikkeling niet verzekerd is.
Andersom zal de bouw van nieuwe woningen binnen de milieucontour van het bedrijf leiden tot een aanzienlijke beperking in diens bedrijfsvoering. De Afdeling stelt vast dat met de exploitant van het bedrijf dat pallets verhandelt en produceert nog geen overeenstemming is bereikt over de verplaatsing en verwerving van diens gronden én dat de raad in beginsel bereid is om bij het uitblijven van minnelijke overeenstemming over te gaan tot onteigening. De Afdeling stelt ook vast dat de raad de gronden van het bedrijf niet positief heeft bestemd (‘wegbestemd’), waarbij voortzetting van de bedrijfsactiviteiten op grond van het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht mogelijk is. Ten aanzien van het wegbestemmen van de bedrijfslocatie overweegt de Afdeling dat legaal bestaand gebruik in beginsel als zodanig in het bestemmingsplan moet worden bestemd. Indien nieuwe planologische inzichten daartoe aanleiding geven en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen, kan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening daarvan worden afgezien. In dat geval kan het bestaande legale gebruik onder het overgangsrecht worden gebracht als de raad aannemelijk maakt dat het gebruik op termijn zal worden beëindigd. Met het overgangsrecht wordt namelijk beoogd een tijdelijke situatie te overbruggen. Naar het oordeel van de Afdeling staan het bestemmingsplan en reparatieplan er niet aan in de weg dat al met de ontwikkeling en vergunningverlening voor woningbouw kan worden gestart, terwijl deze nieuw te bouwen woningen zijn geprojecteerd binnen de milieucontour van het bedrijf dat daar op grond van het overgangsrecht mogelijk nog enkele jaren functioneert. Dat zal volgens de Afdeling leiden tot een aanzienlijke beperking in diens bedrijfsvoering. Omdat de raad deze gevolgen niet in zijn vaststellingsbesluit heeft betrokken en evenmin onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van bedrijfsvoortzetting voor het woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen, stelt de Afdeling de raad via een bestuurlijke lus (als bedoeld in art. 8:51d Awb ) in de gelegenheid om dit geconstateerde gebrek te repareren.