Uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland van 22 oktober 2025 (ECLI:NL:RBNHO:2025:12044) volgt dat de partijsconstellatie – in dit geval: een driepartijengeschil – in de weg kan staan aan het verschoonbaar achten van een zeer geringe termijnoverschrijding. Inzet van het geschil bij de voorzieningenrechter was de vraag of het daags na het eindigen van de bezwaartermijn indienen van het bezwaar al dan niet verschoonbaar is (als bedoeld in art. 6:11 Algemene wet bestuursrecht, “Awb”).

Eisers wilden met het indienen van bezwaar opkomen tegen de verleende omgevingsvergunning voor het uitbreiden en veranderen van een schoolgebouw. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bezwaarschrift één dag na ommekomst van de bezwaartermijn is ingediend. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (“CBb”) van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31) volgt dat het niet tijdig indienen van een bezwaar- of beroepschrift niet aan de indiener kan worden toegerekend, als deze daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Dat is in elk geval zo als moet worden vastgesteld dat een duidelijke verhindering voor de indiener in de weg stond aan het tijdig maken van bezwaar. Van dit laatste is volgens de voorzieningenrechter in dit geval niet gebleken. Uit de hiervoor aangehaalde CBb-uitspraak volgt ook dat de term ‘redelijkerwijs’ in art. 6:11 Awb het bestuursorgaan en de bestuursrechter enige ruimte biedt om ook in gevallen waarin sprake is van een slechts geringe verwijtbaarheid met betrekking tot de termijnoverschrijding, deze niet aan de indiener toe te rekenen. De voorzieningenrechter stelt vast dat in dit geval sprake is van een geringe termijnoverschrijding en dat het college eisers op dit punt een gering verwijt maakt. In geval van geringe verwijtbaarheid is vervolgens de partijconstellatie van belang, zo volgt uit voornoemde CBb-uitspraak. Bij een besluit waarbij de rechtszekerheid van actuele of potentiële derden met een tegengesteld belang niet of nauwelijks in het geding is, zal doorgaans meer ruimte bestaan om verschoonbaarheid aan te nemen. De positie van het bestuursorgaan is in dit kader eveneens relevant: mede afhankelijk van de aard van de aan het bestuursorgaan toevertrouwde (algemene) belangen die met het besluit zijn gemoeid, kan het bestuursorgaan een groot belang hebben bij het verkrijgen van zekerheid over de vraag of dat besluit wel of niet (al) in rechte onaantastbaar is geworden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat de partijconstellatie in dit geval in de weg aan het verschoonbaar achten van de termijnoverschrijding, omdat de rechtszekerheid van de derde-partij (als vergunninghouder) en in het verlengde daarvan de gebruikers van het schoolgebouw in het geding is.