Deze procedure draait om de lasten onder dwangsom die aan eisers zijn opgelegd vanwege de huisvesting van arbeidsmigranten en permanente bewoning van gebouwen op recreatiepark ‘Rivierendal’. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. Onder een omgevingsplanactiviteit valt (onder meer) een activiteit die in strijd is met het (tijdelijk deel van) het omgevingsplan.

Eisers wijzen op de brief van minister Keijzer van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 19 december 2024, (brief met kenmerk 2024-0000954969) waarin colleges van burgemeester en wethouders wordt gevraagd niet handhavend op te treden tegen permanente bewoning van recreatiewoningen en zo te handelen in lijn met de aangenomen motie (Kamerstukken II 2024/25, 36 600, XXII, nr. 43), in afwachting van de instructieregel over dit onderwerp. Die instructieregel zal gemeenten verplichten bestaand gebruik voor permanente bewoning onder voorwaarden toe te staan. Eisers voeren aan dat handhavend optreden onevenredig is in afwachting van de uitwerking van die instructieregel.
De voorzieningenrechter oordeelt dat handhavend optreden ondanks de brief van de minister niet per definitie onevenredig is, en dat in dit voorliggende geval het college voldoende heeft gemotiveerd waarom hij handhavend optreedt. Het college heeft zich expliciet rekenschap gegeven van de brief. Hij heeft terecht meegewogen dat de instructieregel nog niet is vastgesteld en dat het nog allerminst zeker is of, en zo ja: wanneer, daadwerkelijk een instructieregel in werking zal treden. Ook is het nog onzeker wat de precieze inhoud van de instructieregel zou worden. Daar heeft het college tegenovergesteld dat in de brief ook staat dat er ruimte moet blijven bestaan voor het toepassen van maatwerk, en dat hij belang hecht aan de beginselplicht tot handhaving (ABRvS 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678, r.o. 6.1). Handhaving is daarom ondanks de brief niet onevenredig.