In de uitspraak van 27 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4871) oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling”) dat het onvoldoende concreet en objectief begrenzen van de planregels van een bestemmingsplan in strijd is met de rechtszekerheid.
In de voorliggende zaak lag in beroep een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor (als bedoeld in art. 2.4 Crisis- en herstelwet en art. 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet) dat voorziet in de bouw van maximaal 3.384 woningen in hoge dichtheden, verschillende andere stedelijke functies en de aanleg van twee parken. Volgens de Afdeling kenmerkt een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte zich weliswaar door een bepaalde mate van flexibiliteit; de planregel die voorschrijft dat één van de acht toegelaten woontorens van maximaal 90 meter hoog “in de nabijheid” van het perceel van een van de appellanten moet worden gerealiseerd is naar het oordeel van de Afdeling echter onvoldoende concreet en objectief bepaald. De Afdeling overweegt dat de gemeenteraad weliswaar met een schets van de locaties van de torens heeft vastgelegd waar hoogbouw zal worden gerealiseerd, maar niet geconcretiseerd heeft wanneer een gebouw zich nog ‘in de nabijheid’ bevindt van de aangegeven locatie op de schets. Dit leidt naar het oordeel van de Afdeling tot te veel rechtsonzekerheid bij eigenaren en bewoners van omliggende bebouwing. Daarnaast heeft de gemeenteraad ter bepaling van de toepasselijke parkeernormen in de planregels een dynamische verwijzing opgenomen. Omdat in de planregel echter niet de naam staat vermeld van de ten tijde van de planvaststelling geldende beleidsregel, is ook die planregel in zoverre strijdig met de rechtszekerheid (vgl. de Afdelingsuitspraak van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:249). De enkele vermelding van de naam van de betreffende beleidsregel in de plantoelichting acht de Afdeling in dit verband onvoldoende.