De gemeenteraad van de gemeente Someren stelt in 2017 een bestemmingsplan vast dat onder andere voorziet in de mogelijkheid een vogelasiel te beginnen op een afstand van 1,1 kilometer van een pluimveebedrijf.

Het beroepschrift van dit bedrijf, gericht tegen dit bestemmingsplan is bij uitspraak van 20 maart 2019 ongegrond verklaard (ECLI:NL: RVS:2019:886). Daarna dient het bedrijf een planschadeverzoek in. De gestelde schade houdt verband met de kennisgeving van opfokorganisaties aan het bedrijf dat zij vanwege de nabijheid van het vogelasiel en de daarbij behorende risico’s op de verspreiding van dierziektes geen kuikens (meer) zullen plaatsen op het pluimveebedrijf.
Het bezwaarschrift wordt ongegrond verklaard. Het opzeggen van overeenkomsten of het niet meer gebruik maken van diensten zijn volgens het college beslissingen van privaatrechtelijke aard en niet een rechtstreeks en ruimtelijk gevolg van de wijziging van de bestemming voor het vogelasiel.
De rechtbank oordeelt positief op het beroep van de pluimveehouder. Het nieuwe bestemmingsplan dwingt de opfokorganisaties niet tot het maken van de keuze om de pluimveehouder voortaan te mijden. Echter, op grond van ter zitting uitgebracht verklaringen is voldoende duidelijk geworden dat de aanwezigheid van het vogelasiel invloed heeft op de selectie van pluimveebedrijvendoor opfokorganisaties.
De schade zou niet zijn ontstaan zonder de nieuwe planologische maatregel. Gelet op deze specifieke situatie zou het niet redelijk zijn, aldus de rechtbank, de schade geheel aan de gemeente toe te rekenen. De selectie van de opfokorganisaties met wie zij willen contracteren is ook een ondernemersbeslissing en niet geheel objectief en wetenschappelijk onderbouwd. Echter, het is ook niet redelijk de pluimveehouder met lege handen achter te laten.
De rechtbank oordeelt dat een toerekening naar redelijkheid dient te worden toegepast waarbij het antwoord op de vraag aan welke gebeurtenis of gebeurtenissen de schade dient te worden toegerekend afhangt van diverse factoren en omstandigheden van het geval. Daarbij in aanmerking nemend dat door de positieve bestemming van het vogelasiel op zijn minst een risico voor de pluimveehouder is geschapen en dat risico heeft zich gerealiseerd.
Het college gaat in hoger beroep. Ook beslist het college, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank opnieuw op het bezwaarschrift en kent een tegemoetkoming toe van € 81,720,00.
De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling verwijst naar de overzichtsuitspraak van 6 augustus 2025 (ECLI:NL: RVS:2025:3690) waarin is overwogen dat bij de beoordeling of sprake is van een nadeliger situatie slechts ruimtelijke gevolgen relevant zijn. Dat gaat het alleen om te verwachten objectieve gevolgen van het nieuwe planologische regime.
Zo wordt in een planologische vergelijking slechts rekening gehouden met zorgen over gezondheidsrisico’s als gevolg van een planologische maatregel, als voor die zorgen aanwijzingen zijn te vinden in wetenschappelijke informatie die op de peildatum beschikbaar is.
De pluimveehouder heeft in 2018 beroep ingesteld tegen de vaststelling van het plan. De Afdeling heeft in de bovenbedoelde uitspraak van 20 maart 2019 overwogen dat de raad voor vaststelling van het plan heeft laten onderzoeken of en zo ja, welk risico het vogelasiel met zich mee zou brengen voor het pluimveebedrijf. Uit dat onderzoek is gebleken dat de aanwezigheid van het vogelasiel op zichzelf geen risico inhield. Er was, aldus de raad geen sprake van een onaanvaardbaar risico of onaanvaardbare aantasting van de belangen van het bedrijf. Dat het vogelasiel mogelijk op slechts 100 meter van het bedrijf herstelde vogels uitzet maakt dit niet anders omdat dat een feitelijke handeling is en geen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan te verwachten objectief gevolg is.
De Afdeling concludeert dat de pluimveehouder door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet in een nadeliger planologische situatie is komen te verkeren. De pluimveehouder komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming.
Uit deze uitspraak blijkt dat de Afdeling strikt vasthoudt aan de lijn uit de overzichtsuitspraak. Slechts objectief te verwachten gevolgen van het nieuwe planologische regime zijn van belang.
De welhaast privaatrechtelijke benadering van de rechtbank waarbij rekening wordt gehouden met aspecten als toerekening naar redelijkheid en alternatieve causaliteit hoort volgens de Afdeling blijkbaar niet thuis in het bestuursrechtelijke schadevergoedingsrecht, dan wel is die benadering slechts toegestaan als eerst vaststaat dat er sprake is van objectief te verwachten nadelige gevolgen van het nieuwe planologische regime.