Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Prejudiciële beslissing Hof van Justitie over verplichtingen lidstaat ten aanzien van derdelanders zonder verblijfsrecht

4 October 2024

Samenvatting

Samenvatting

In het Changu-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (“Hof”) van 12 september 2024 (ECLI:EU:C:2024:748) oordeelt het Hof bij wijze van prejudiciële beslissing dat een lidstaat die niet in staat is om een illegale derdelander binnen de daarvoor vastgestelde termijnen te verwijderen verplicht is om niet alleen de tijdelijke opschorting van (de feitelijke uitvoering van) het terugkeerbesluit, maar ook de aanspraak op voorzieningen in de basisbehoeften schriftelijk aan hem of haar te bevestigen. Met deze beslissing legt het Hof de art. 1, 4 en 7 EU-Handvest in samenhang gelezen met Richtlijn 2008/115 (over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven) zo uit, dat  een lidstaat niet verplicht is om op grond van dwingende humanitaire overwegingen een verblijfsrecht toe te kennen aan een derdelander die thans illegaal op zijn grondgebied verblijft (ongeacht hoe lang deze derdelander reeds op dat grondgebied verblijft). Zolang zijn verwijdering niet heeft plaatsgevonden, kan die derdelander zich volgens het Hof echter beroepen op de rechten die hem zowel door het Handvest als door art. 14, lid 1, Richtlijn 2008/115 worden gewaarborgd. Het Hof heeft in dat verband eerder geoordeeld dat dit art.  4 EU-Handvest wordt geschonden in het geval dat de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en zijn persoonlijke keuzen om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid (vgl. de arresten van 19 maart 2019, Jawo, C‑163/17, EU:C:2019:218, en 16 juli 2020, Addis, C‑517/17, EU:C:2020:579).

Artikel delen