Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Preventief handhaven tegen gebruik vislood tijdens viswedstrijden?

Op 6 augustus 2025 heeft de Afdeling drie uitspraken gedaan over het gebruik van vislood door sportvissers tijdens viswedstrijden, gedaan door Stichting GezondWater (ECLI:NL:RVS:2025:3633ECLI:NL:RVS:2025:3634ECLI:NL:RVS:2025:3635). De stichting had respectievelijk het waterschap Vechtstromen, de minister van Infrastructuur en Waterstaat en het waterschap Drents Overijsselse Delta, allen ten aanzien van de wateren waarover zij bevoegd zijn, verzocht preventief handhavend op te treden tegen het gebruik van vislood tijdens viswedstrijden. Dit zou namelijk een dreigende overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet opleveren. In de sportvisserij wordt vislood gebruikt om de vislijn te verzwaren; tegelijkertijd is lood een schadelijke stof, ten aanzien waarvan het verboden is deze zonder vergunning in oppervlaktewateren te brengen.

19 August 2025

Samenvatting

Samenvatting

De Afdeling herhaalt in alle drie de uitspraken haar vaste lijn, dat een preventieve last onder dwangsom alleen kan worden opgelegd als zich met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een overtreding zal voordoen. De vraag is dus of bij de viswedstrijden vrijwel zeker lood in het oppervlaktewater zal achterblijven. Dat is volgens de Afdeling in alle drie de zaken niet het geval. Daarbij is ten eerste van belang dat niet op voorhand vaststaat dat deelnemende sportvissers gebruik maken van vislood. Daar komt bij dat het enkele gebruiken van vislood niet noodzakelijkerwijs leidt tot een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet. Als een sportvisser gebruik maakt van vislood, maar dit weer uit het water haalt, is geen sprake van een vergunningplicht. Of vislood loskomt van de vislijn – en dus in het oppervlaktewater achterblijft – is afhankelijk van verschillende omstandigheden, zoals de windkracht en -richting, de mate van stroming van het water, de aard van de bodem en de aanwezigheid van obstakels in het oppervlaktewaterlichaam. Het enkele feit dat sportvissers vaak vislood gebruiken en een kans bestaat dat het vislood wordt verloren en achterblijft in het oppervlaktewater, is niet voldoende. Wel merkt de Afdeling op dat, in tegenstelling tot wat de rechtbank in één van de zaken had overwogen, voor een overtreding niet vereist is, dat het lood doelbewust in het oppervlaktewater wordt achtergelaten.

De Afdeling overweegt verder ook nog dat ter zake van eventuele overtredingen van artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet niet handhavend kan worden opgetreden tegen de hengelsportverenigingen die de viswedstrijden organiseren, maar uitsluitend tegen de sportvissers die de stoffen fysiek in het oppervlaktewater brengen. Ook het feit dat de verenigingen in hun wedstrijdreglementen geen verbod op het gebruik van vislood hebben opgenomen, betekent niet dat zij daarmee verantwoordelijk worden voor gebruik van vislood door de sportvissers, omdat- zoals gezegd- het enkele gebruik van vislood door de sportvissers onvoldoende is om tot een (dreigende) overtreding te concluderen.

Het standpunt van de Stichting in deze zaken kwam er in feite op neer, dat de betrokken bestuursorganen handhavend zouden moeten optreden vanuit het enkele risico op milieuschade. Een verplichting tot het nemen van maatregelen als sprake is van gegronde redenen om aan te nemen dat activiteiten negatieve gevolgen kunnen hebben voor het milieu, is op zichzelf geen vreemde gedachte; die verplichting volgt immers uit het voorzorgsbeginsel. Aangezien echter om preventieve handhaving van artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet is verzocht – welk artikel verbiedt om (zonder vergunning) verontreinigde stoffen fysiek in het oppervlaktewater te brengen – aanvaardt de Afdeling terecht niet dat moet worden gehandhaafd vanwege het enkele risico dat er stoffen in het water terechtkomen. Anders zou de preventieve dwangsom in theorie zo verder kunnen worden opgerekt, dat iedere activiteit waarbij in principe ‘iets’ mis zou kunnen gaan preventief verboden kan worden.