Met de invoering van de Ow is het aantal zorgplichten in het omgevingsrecht toegenomen en is de werking van enkele zorgplichten versterkt.
Voorbeelden daarvan zijn de specifieke zorgplichten van:
art. 2.11 Bal (zorgplicht milieubelastende activiteit, voorheen art. 2.1 Activiteitenbesluit milieubeheer, Abm, maar nu ook van toepassing als er al algemene regels over een onderwerp gelden); en
art. 11.27 Bal (zorgplicht flora- en fauna activiteit, voorheen vervat in de algemene zorgplicht van art. 1.11 Wnb).
Het aantal uitspraken over invulling van zorgplichten in de Omgevingswet is nog beperkt. Zie hier voor een uitgebreider blog over de eerste uitspraak over toepassing van een specifieke zorgplicht. In februari 2025 verscheen nog een tweetal uitspraken over toepassing van specifieke zorgplichten.
In een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2025 (ECLI:NL:RBROT:2025:1816) ging het om handhaving van de specifieke zorgplicht van art. 2.11 Bal. Verzoekster in de zaak heeft een glastuinbouwbedrijf waar cannabis wordt geteeld ter uitvoering van de Wet experiment gesloten coffeeshopketens (Wegc). Glastuinbouw betreft een milieubelastende activiteit (art. 3.205 Bal). DCMR heeft aan verzoekster (namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorne aan Zee) een last onder dwangsom opgelegd voor overtreding van art. 2.11 Bal vanwege geuroverlast. Volgens verzoekster mocht de last echter niet op art. 2.11 Bal gebaseerd worden. De voorzieningenrechter stelt vast dat het Bal en het Omgevingsplan geen regels over geuroverlast bevatten voor de hier aan de orde zijnde milieubelastende activiteit. Aan de hand van de verhouding tussen de algemene zorgplicht van art. 1.6 Ow en de specifieke zorgplicht van art. 2.11 Bal (en de parlementaire geschiedenis daarbij), stelt de voorzieningenrechter vast dat directe handhaving van het overtreden van de specifieke zorgplicht niet gerechtvaardigd is als diegene redelijkerwijs niet kon weten wat in het concrete geval een goede invulling is van de specifieke zorgplicht en dat alleen sprake kan zijn van handhaving op grond van de specifieke zorgplicht indien handelen onmiskenbaar in strijd is met de zorgplicht (r.o. 14.3). Hoewel het niet met zoveel woorden uit de uitspraak volgt, is in het onderhavige geval geen sprake van evidente strijd. De voorzieningenrechter kan namelijk niet vaststellen of sprake is van een overtreding omdat DCMR onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij overeenkomstig het geldende geurhinderbeleid heeft vastgesteld of sprake is van een overtreding. De voorzieningenrechter komt uiteindelijk op basis van een belangenafweging tot toewijzing van het verzoek en schorst de last onder dwangsom.
In een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 februari 2025 (ECLI:NL:RBGEL:2025:1311) gaat het om stillegging wegens schending van de specifieke zorgplicht van art. 11.27 Bal. In deze uitspraak wordt voor het eerst vastgesteld dat sprake is van evidente strijd met de zorgplicht.
Verzoekster wil enkele bestaande opstallen slopen en vier woningen realiseren. Tijdens een controle werden sporen aangetroffen die duiden op aanwezigheid van een kerkuil. Daarop zijn de werkzaamheden stilgelegd, gevolgd door een last onder dwangsom. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster inderdaad in strijd heeft gehandeld met de specifieke zorgplicht van art. 11.27 Bal omdat zij onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de eventuele aanwezigheid van (rustplaatsen van) de kerkuil op het perceel. Daartoe is bepalend of verzoekster alle zorg heeft betracht die in redelijkheid van haar verwacht had mogen worden om ten tijde van de aanvang van de werkzaamheden op de hoogte te (kunnen) zijn van de aanwezigheid van (de rustplaats van) de kerkuil op het perceel. Niet vereist is dat verzoekster ten tijde van de aanvang van de werkzaamheden ook daadwerkelijk de wetenschap had dat de kerkuil een rustplaats heeft op het perceel. Dat betekent concreet dat van verzoekster in ieder geval verwacht mag worden dat zij, voorafgaand aan de start van de activiteiten, is nagegaan of er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van (rustplaatsen van) de kerkuil. Verzoekster heeft verschillende onderzoeken laten verrichten, waaronder een Quickscan en nader onderzoek. Het nader onderzoek adviseert nadrukkelijk dat bij het veldbezoek is waargenomen dat de planlocatie potentiële openingen heeft voor de kerk- en steenuil en dat nader deskundigenonderzoek naar de kerk- en steenuil noodzakelijk is. Verzoekster heeft dit echter nagelaten en zodoende gehandeld in strijd met de specifieke zorgplicht. Dat verzoekster warmtecamera’s op het perceel had opgehangen maakt dat volgens de voorzieningenrechter niet anders, dat valt niet aan te merken als een deskundigenonderzoek zoals werd geadviseerd. Het verzoek wordt afgewezen.