Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Statuten wijzigen tijdens de wedstrijd

Vergunninghouder heeft op 25 september 2017 een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning om een al gerealiseerde rijhal met paardenstalling te legaliseren. Bij besluit van 12 december 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: college) deze omgevingsvergunning verleend. Appellanten, waaronder een stichting, hebben tegen deze vergunning tot aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) geprocedeerd.

9 October 2025

Samenvatting

Samenvatting

Bij uitspraak van 31 juli 2019 heeft de Afdeling dit besluit vernietigd omdat het college voor de beoordeling van de welstand niet kon volstaan met een verwijzing naar een stempeladvies van de Commissie Beeldkwaliteit. Verder heeft de Afdeling met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaald dat tegen het nieuwe besluit slechts beroep bij haar kan worden ingesteld.

Vervolgens heeft het college opnieuw een vergunning verleend. Tegen deze vergunningen hebben appellanten (wederom) beroep aangetekend bij de Afdeling.

Tijdens de eerste procedures hadden appellanten ook gronden aangevoerd over de archeologische waarden. De rechtbank had hierover geoordeeld dat de planregel die handelde over de archeologische waarden niet strekte tot bescherming van de belangen waarvoor appellanten in de procedure bescherming zoeken. De rechtbank heeft dan ook overwogen dat hun beroep op de planregeling in artikel 5 ingevolge het relativiteitsvereiste niet kon leiden tot vernietiging van het besluit van 12 december 2017. De Afdeling heeft dit met haar uitspraak van 31 juli 2019 bevestigd.

Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de stichting haar statuten gewijzigd, waardoor haar doelstellingen nu ook de bescherming van archeologische waarden in de regio Roermond omvatten. Deze vlieger gaat echter niet op. De Afdeling overweegt dat artikel 8:69a van de Awb, waarin het relativiteitsvereiste in is geregeld, zich ertegen verzet dat een vernietiging van het besluit wordt uitgesproken als een partij tijdens een verlengde besluitvormingsprocedure in een judiciële lus haar statuten zodanig aanpast dat haar belangen daarna alsnog overeenkomen met de belangen die een bepaling beoogt te beschermen. Het is dus niet mogelijk om de statuten te wijzigen tijdens de besluitvorming om zodoende alsnog onder het relativiteitsvereiste uit te komen.

Op zich is dit een begrijpelijke overweging van de Afdeling. Immers, het wijzigen van de regels tijdens de wedstrijd is niet eerlijk. Aan de andere kant gebeurt dit wel bij besluitvorming door bestuursorganen. Als tussen het nemen van het primaire besluit en de beslissing op bezwaar wetgeving of beleidsregels wijzigen, dan zal de beslissing op bezwaar in beginsel met toepassing van het dan geldende recht genomen moeten worden (ex nunc). Dus met toepassing van de gewijzigde regelgeving.

Bovendien ligt het bestreden besluit voor met de feiten en omstandigheden zoals die ten tijde van het nemen van het besluit waren, dus na de statutenwijziging. Verder kan afgevraagd worden of de statutenwijziging wel afdoende was om de gronden inhoudelijk te behandelen als geen sprake was van een judiciële lus. Immers, ook uit de feitelijke werkzaamheden moet blijken dat een rechtspersoon rechtstreeks bij het besluit is betrokken.