[wederpartij] heeft een tuinhuis in zijn voortuin gebouwd zonder dat hij daarvoor de benodigde vergunning heeft. Het college vindt dat niet wenselijk en heeft daarom [wederpartij] opgedragen dat tuinhuis te verwijderen. [wederpartij] is het daar niet mee eens, omdat het tuinhuis misschien niet op die plek vergunningvrij mag worden gebouwd, maar 3 meter verderop wel. Het zou daarom onevenredig zijn om van hem te verlangen dat hij zijn tuinhuis verplaatst. Is er een bijzonder geval waarin toch van handhaving moet worden afgezien?
Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in dit bijzondere geval het belang van [wederpartij] bij het behoud van het tuinhuis op de huidige plek zwaarder weegt dan het algemeen belang van naleving van de huidige wet- en regelgeving. Volgens het college is er geen bijzonder geval, omdat [wederpartij] het tuinhuis welbewust heeft neergezet, terwijl het college de hiervoor aangevraagde omgevingsvergunning had geweigerd. Toch een gedoogsituatie toestaan is niet alleen onwenselijk, maar ook een beloning voor het handelen in strijd met de wet- en regelgeving en het besluit van het college.