Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de vergunning voor de kap van vier bomen bij het spoorwegemplacement in Onnen nabij [adres kap] [woonplaats]. Vergunninghouder heeft op 8 oktober 2025 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de kap van vier bomen ten behoeve van het maken van een nieuwe in/uitrit voor het spoorwegemplacement in Onnen.

Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a Omgevingswet in samenhang met artikel 22.8 Omgevingswet en artikel 4:9 van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2021 (APVG) is een omgevingsvergunning nodig voor het vellen van houtopstanden (één of meer bomen). Het toetsingskader voor een vergunning voor het vellen van houtopstanden is opgenomen in artikel 4:11 van de APVG. Op grond van dit artikel verleent het college in beginsel geen vergunningen anders dan na een zorgvuldige belangenafweging op basis van minimaal een van de criteria waardering, overlast, kwaliteit en dringende redenen. Deze criteria zijn uitgewerkt in de Beleidsregels APVG Behoud van groen: kap en herplant 2022 (Beleidsregels).
Verzoekers voeren aan dat zij veel geluidsoverlast ervaren van het spoorwegemplacement en dat zij meer overlast verwachten als de toevoer naar het emplacement via [straat] gaat plaats vinden. Verzoekers overwegen een verzoek om handhaving met betrekking tot de geluidsoverlast in te dienen. Als blijkt dat er geluidsreducerende maatregelen moeten worden getroffen, bijvoorbeeld in de vorm van een geluidswal, kan de weg niet op deze locatie gerealiseerd worden en hoeven de bomen ook niet te worden verwijderd.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college de omgevingsvergunning mogen verlenen omdat er sprake is van een dringende reden als bedoeld in de Beleidsregels.
Op de zitting is besproken dat geluidsoverlast geen af te wegen belang is bij het beoordelen van een aanvraag voor het vellen van bomen. Omdat verzoekers verder geen gronden of belangen aangevoerd hebben die zien op het toetsingskader voor het vellen van bomen, kan het besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, in stand kan blijven zodat er geen grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening.