De afgelopen week was een interessante week voor de volgers van het handhavingsrecht in relatie tot de Omgevingswet. Over het in de praktijk erg relevante leerstuk van concreet zicht op legalisering (in welk geval kan worden afgezien van handhavend optreden) zijn 2 interessante uitspraken gedaan, waarbij de lijnen die onder het oude recht bestonden zijn voortgezet.
De Rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2025:2567) deed een uitspraak over concreet zicht op legalisering in verband met een gewenste wijziging van het omgevingsplan. De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. Daarvoor is nodig dat een ontwerpbestemmingsplan, of ontwerpwijziging voor het omgevingsplan ter inzage is gelegd (ABRvS 25 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3040) en daarvan is nog geen sprake. Verzoekster is al vanaf 2019 op de hoogte van de met het bestemmingsplan strijdige situatie. Zij heeft weliswaar een daartoe gespecialiseerd bureau ingeschakeld en in juli 2020 een eerste concept-bestemmingsplan overgelegd, maar tot op heden is er nog geen ontwerp ter inzage gelegd voor zienswijzen. Het college heeft zelfs aangegeven een negatieve grondhouding aan te nemen ten aanzien van het verzoek. Uit het dossier en uit de toelichting op de zitting blijken zowel het college als verzoekster niet erg voortvarend te hebben gehandeld in het proces om tot legalisatie van de strijdige situatie te komen.
De Rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2025:3541) heeft bevestigd dat een belangrijk leerstuk uit de handhavingsjurisprudentie ook onder de Omgevingswet blijft gelden, namelijk dat er bij strijd met het omgevingsplan (artikel 5.1, lid 1, onder a Ow) pas sprake is van concreet zicht op legalisering als er een (ontvankelijke) vergunningaanvraag is ingediend. Ten tijde van het bestreden besluit was er geen aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend en het college hoefde niet uit eigen beweging na te gaan of de overtredingen zouden kunnen worden gelegaliseerd. Bovendien heeft het college voldoende onderbouwd dat zij, datgene wat in januari 2025 is aangetroffen niet wenst te legaliseren.