Op 21 oktober 2025 heeft de rechtbank Limburg, ECLI:NL:RBLIM:2025:10314, wederom een uitspraak gedaan over belanghebbendheid (artikel 1:2 Awb) onder de Omgevingswet. De jurisprudentielijnen van voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn doorgetrokken naar de Omgevingswet. Interessant aan deze uitspraak is dat dit niet alleen is gedaan voor belanghebbendheid op grond van artikel 1:2, lid 1 Awb, maar ook voor artikel 1:2, lid 3 Awb, dat ziet op rechtspersonen. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Ten aanzien van artikel 1:2, lid 1 Awb is eerder ook al de bestaande jurisprudentie over belanghebbendheid voortgezet. Zie: Rb. Oost-Brabant 11 april 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:1590, ABRvS 4 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3014 en Rb. Zeeland West-Brabant 1 oktober 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:6353.
Hieronder volgen de relevante passages uit de uitspraak.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekers naar haar voorlopig oordeel niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Ten aanzien van verzoekers 2 overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Artikel 1:2, eerste lid van de Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken." Uit vaste rechtspraak volgt dat degene die een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid van de Awb. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit waarop het besluit ziet, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit (ABRvS 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271). Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt (ABRvS 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737). Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Een rechtstreeks betrokken belang wordt in beginsel bij besluiten op grond van de Omgevingswet aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijk gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn (ABRvS 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:641 en van 24 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1703).
De voorzieningenrechter stelt in dit kader vast dat verzoekers 2 wonen op het adres Huis [adres] te Sittard. R.H.M. heeft meerdere percelen in het gebied in eigendom, deze percelen grenzen geen van allen aan de percelen waarop de te vellen houtopstanden/uit te voeren werken zich bevinden. Huis Millen betreft een buitenplaats/omgracht kasteelterrein met meerdere gebouwen en woonadressen (Huis Millen 1, 2, 3, 4, 5 en 6). De woning van verzoekers 2 bevindt zich in het meest Zuidoostelijk gelegen deel van de gebouwen. Feitelijk stelt [naam] te wonen in het ronde ‘torentje’ dat zich ten Westen hiervan bevindt. De woning van verzoekers 2 bevindt zich op ongeveer 400 meter en meer van de te vellen houtopstanden/uit te voeren werken. Het torentje bevindt zich op 300 meter en meer van de te vellen houtopstanden/ uit te voeren werken. Behalve deze afstanden is ook ter zitting vastgesteld dat vanuit de woning van verzoekers 2 (en het ‘torentje’) geen zicht bestaat op de te vellen houtopstanden/uit te voeren werken omdat de buitenplaats omgeven is door vele houtopstanden en bomen. Dit brengt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat verzoekers 2 geen feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervinden van de vergunde activiteiten en dus geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang hebben.
Ten aanzien van verzoekers 1 overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Volgens de statuten van verzoekers 1 hebben zij als doel: “het instandhouden van landgoederen die zijn gerangschikt voor de Natuurschoonwet 1928, met al hetgeen daartoe behoort of daartoe dienstig is, alles in de ruimste zin van het woord.”. De voorzieningenrechter heeft ter zitting vastgesteld dat volgens het ‘Overzicht opengestelde NSW-landgoederen’ van 1 januari 2025 het landgoed “SCHWIENSWEI II B.V.” is aangewezen onder de Natuurschoonwet 1928. Dit landgoed is, zo heeft de gemachtigde van verzoekers ter zitting op een Google-maps kaart aangegeven, gelegen op een afstand van (ten minste) 150 meter van de vergunde activiteiten. Het landgoed grenst niet aan het perceel waarop de te vellen houtopstanden/uit te voeren werken gesitueerd zijn. Tussen het landgoed en het gebied waar de vergunde activiteiten zich bevinden, is onder meer een weg gelegen (de [adres] ). Verder bevinden zich in de omgeving geen landgoederen die zijn gerangschikt voor de Natuurschoonwet 1928. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat de vergunde activiteiten niet de instandhouding van het landgoed Schweinswei II in gevaar brengen, nu deze zich op ruime afstand (150 meter en meer) van het landgoed bevinden. Dat mogelijk vogels die zich op het landgoed bevinden tijdelijk last kunnen ondervinden van het geluid van de (kap)werkzaamheden, maakt niet dat de instandhouding van het landgoed zelf daarmee in het geding komt. Het belang dat verzoekers 1 krachtens hun statuten in het bijzonder behartigen is dan ook geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Ook verder is niet van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang aan de zijde van verzoekers 1 gebleken.
Omdat verzoekers geen belanghebbenden zijn, kan de afweging van de betrokken belangen bij de verzochte voorziening niet in het voordeel van verzoekers uitvallen. Het belang van het Waterschap Limburg en het college bij het kunnen uitvoeren van de vergunde activiteiten weegt hoe dan ook zwaarder. Daarbij komt dat verzoekers naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in hun bezwaar tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk zullen zijn, omdat alleen belanghebbenden tegen een besluit bezwaar kunnen maken. Hierdoor kan de rechtmatigheid van het bestreden besluit naar verwachting in de bezwaarprocedure niet worden aangetast. Ook hierom ligt het verzoek voor afwijzing gereed.