[appellant A] betoogt dat hij geen overtreder is. Hij voert daarvoor aan dat hij de overtreding zelf niet feitelijk begaat, omdat hij niet de bewoner is van de recreatiewoning. Daarnaast voert [appellant A] aan dat hij niet als functioneel pleger is aan te merken. Hij verwijst daarvoor naar de uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071. [appellant A] betoogt dat niet is bewezen dat aan de criteria voor een functioneel pleger is voldaan. Hij stelt dat hij niet kon beschikken over de wijze waarop de woning wordt gebruikt en dat hij de overtreding niet heeft aanvaard, maar juist alles in het werk heeft gesteld om de permanente bewoning door [appellant B] te laten beëindigen.

Gelet op de wetsgeschiedenis van art. 2.1, lid 1, onder c Wabo, moet onder "gebruiken van gronden" als bedoeld in deze bepaling mede worden verstaan het "laten gebruiken van gronden" (Kamerstukken II 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 94).
Niet ter discussie staat dat het bestemmingsplan niet toestaat dat permanent op het perceel wordt gewoond. Het permanent bewonen van de recreatiewoning op het perceel is daarom aan te merken als strijdig "gebruik van gronden". Voor het laten gebruiken van de recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan is niet vereist de [appellant A] zelf de recreatiewoning permanent bewoont. Het is daarvoor voldoende als [appellant A] de recreatiewoning laat gebruiken (door anderen) in strijd met het bestemmingsplan. [appellant A] is om die reden door het college terecht aangemerkt als rechtstreeks overtreder.
In wat [appellant A] heeft aangevoerd ziet de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er geen sprake was van het "laten gebruiken" van de recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan. Zoals de rechtbank heeft overwogen heeft [appellant A] niet aannemelijk gemaakt dat hij niet op de hoogte was van het strijdig gebruik van de recreatiewoning. [appellant A] heeft dit ook niet bestreden. In de door [appellant A] aangeleverde huurovereenkomst staat geen bepaling dat de woning niet permanent bewoond mag worden. Daarnaast staat in de overgelegde brief tot opzegging van de huur niet dat dit gedaan wordt vanwege het niet naleven van een afspraak dat de recreatiewoning niet mocht worden bewoond. [appellant A] schrijft in deze brief dat de reden voor de opzegging is dat hij de recreatiewoning zelf nodig heeft. Daarnaast is de Afdeling niet gebleken dat er op het moment van het opleggen van de last onder dwangsom of het nemen van het besluit op het bezwaar van [appellant A] civielrechtelijke of andere stappen zijn gezet om [appellant B] de permanente bewoning te laten staken.