In de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 maart 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:822 waren verschillende interessante aspecten aan de orde omtrent de verlening van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit (artikel 5.1, lid 1, onder a Ow) en de technische bouwactiviteit (artikel 5.1, lid 2, onder a Ow) aan de orde. Interessant is dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat niet duidelijk genoeg is aangegeven voor welke soorten omgevingsplanactiviteiten een omgevingsvergunning is verleend.
De rechtbank constateert dat een omgevingsvergunning nodig is voor een technische bouwactiviteit, een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanacitiviteit (opa) voor bouwen, een omgevingsvergunning voor een opa voor aanleggen en een omgevingsvergunning voor een opa voor het kappen van de bomen. Dit gebrek kan in de beslissing op bezwaar nog worden hersteld.
Verder wordt in de uitspraak ook ingegaan op waarom de uitgebreide voorbereidingsprocedure niet van toepassing is. De mogelijkheid van het college om de uov van toepassing te verklaren is een bevoegdheid, geen plicht, en kan dus niet worden afgedwongen.
Het signaleren waard is ook dat de stelling van verzoeker dat het omgevingsplan had moeten worden gewijzigd in verband met het realiseren van het project niet opgaat. Er is volgens de voorzieningenrechter geen plicht tot het opstellen van een nieuw omgevingsplan.
Tenslotte is vermeldenswaardig dat verschillende bezwaargronden gaan over het vereiste van een evenwichtige toedeling aan functies van een locatie. Aan dit vereiste kan pas getoetst worden als er sprake is van een zogenoemde buitenplanse omgevingsplanactiviteit, BOPA (dit volgt uit artikel 8.0a, lid 2 Bkl. Als er sprake is van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit, dan geldt alleen het toetsingskader dat is opgenomen in het omgevingsplan. Als de activiteit niet in strijd met die regels in het omgevingsplan moet de omgevingsvergunning worden verleend. Er is dan geen ruimte voor een nadere afweging over de toedeling van de functies aan locaties.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de omgevingsvergunning voor de herinrichting van het centrum van Coevorden. Het betreft een omgevingsvergunning voor het bouwen van een zuiveringsinstallatie en een waterbak op de Markt. Ook worden er bomen gekapt. De omgevingsvergunning is op 17 oktober 2024 verleend voor omgevingsplanactiviteiten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet (omgevingsplanactiviteit) en een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Omgevingswet (bouwactiviteit). De gemeente is vergunninghouder.
Verzoeker stelt dat de verkeerde voorbereidingsprocedure is gevolgd. Volgens hem is het een zeer ingrijpend plan. Er wordt geen recht gedaan aan het eerder door verschillende betrokkenen opgestelde en door de gemeenteraad goedgekeurde ‘Wensbeeld’. Daarom moet volgens hem een uitgebreide voorbereidingsprocedure worden gevolgd. Bovendien moet er volgens verzoeker eerst een omgevingsplan worden opgesteld.
Deze bezwaargrond heeft volgens de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
Het college moet vervolgens toetsen of voor de activiteiten die zijn aangevraagd op basis van de geldende wetgeving een omgevingsvergunning kan worden verleend. In dit geval is dat hoofdstuk 5 van de Omgevingswet. Op grond daarvan moet getoetst worden aan het (tijdelijk) deel van het omgevingsplan waarvan ook het bestemmingsplan “Veegplan bestemmingsplan Kernen” uitmaakt. Er is geen plicht tot het opstellen van een nieuw omgevingsplan.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit de verleende omgevingsvergunning en de daarbij behorende stukken niet duidelijk blijkt voor welke activiteiten nu precies een omgevingsvergunning is verleend. Er is een aanvraag is gedaan voor een technische bouwactiviteit die bestaat uit de ondergrondse besturing voor een fontein en de ondergrondse besturing/zuiveringsinstallatie voor een waterbak. Verder is een aanvraag gedaan voor een omgevingsplanactiviteit die bestaat uit het aanleggen van een waterbak. En een aanvraag voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit omdat met de waterbak de maximale bouwhoogte van 2 meter zou worden overschreden. Tenslotte is een aanvraag gedaan voor een omgevingsplanactiviteit die bestaat uit het kappen van bomen of het vellen van een houtopstand. Niet duidelijk is verder hoe deze aanvragen zich verhouden tot de verleende omgevingsvergunning. Die is verleend voor een technische bouwactiviteit en de omgevingsplanactiviteiten bouwwerk, kappen en aanleg, zonder dat vermeld is wat die activiteiten inhouden. Bovendien is blijkbaar geen besluit genomen op de aanvraag voor een buitenplanse omgevingsactiviteit en is er wel een vergunning is verleend maar geen aanvraag gedaan voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit het bouwen van de waterbak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit een gebrek aan de omgevingsvergunning dat in het besluit op bezwaar kan worden hersteld.
Op de zitting heeft het college aan de hand van de tekeningen en mondelinge toelichting wel duidelijk kunnen maken welke activiteiten zijn en worden uitgevoerd. Het gaat om de bouw van een verdiept plein dat dienst kan doen als wateropvanglocatie, schaatsbaan en podium (‘de waterbak’). Er wordt een waterzuiveringsinstallatie aangelegd en een waterelement (fontein) met bijbehorende besturing midden op het plein geplaatst. Ook zijn bomen gekapt.
Niet in geschil is dat voor deze werkzaamheden de volgende omgevingsvergunningen zijn vereist:
-een omgevingsvergunning voor een technische bouwactiviteit;
-een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit (opa) voor bouwen (het bouwverbod staat in artikel 22.26 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 22.1 onder c, en artikel 22.2 van de Omgevingswet in combinatie met artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet);
- een omgevingsvergunning voor een opa voor aanleggen (de vergunningplicht staat in artikel 46 en artikel 53 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, namelijk het bestemmingsplan ‘Veegplan bestemmingsplan Kernen’. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 22.1 onder a van de Omgevingswet en artikel 4.6, eerste lid, onder g).;
- een omgevingsvergunning voor een opa voor het kappen van de bomen (dit volgt uit artikel 22.8 van de Omgevingswet in combinatie met artikel 2 van de Bomenverordening 1999 van de gemeente Coevorden.).
De beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt volgens de reguliere (gewone) voorbereidingsprocedure van paragraaf 16.5.2 van de Omgevingswet voorbereid (dit volgt uit artikel 16.62 van de Omgevingswet). Dit is alleen anders als
-er sprake is van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval van activiteiten of
-als de aanvrager hierom vraagt of mee instemt.
Dan is de zogenoemde uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) van toepassing (dit volgt uit artikel 16.65 van de Omgevingswet). Ook kan het college (uov) van toepassing verklaren als het gaat om een buitenplanse omgevingsplanactiviteit die aanzienlijke gevolgen heeft of kan hebben voor de fysieke leefomgeving en waartegen naar verwachting verschillende belanghebbenden bedenkingen zullen hebben (dit volgt uit het vierde lid van artikel 16.65 van de Omgevingswet). In deze zaak is er geen sprake van een aangewezen geval of een verzoek van de aanvrager om een uitgebreide procedure. De mogelijkheid van het college om de uov van toepassing te verklaren is een bevoegdheid, geen plicht, en kan dus niet worden afgedwongen.
Deze bezwaargrond heeft daarom geen redelijke kans van slagen.
Is er sprake van strijd met de cultuurhistorische waarde van het gebied?
Verzoeker stelt dat het ontwerp van het plein niet passend is binnen de historische binnenstad van Coevorden. Er komt een waterelement midden op de historische overgang tussen de Koesteeg en de Weeshuisstraat. Ook komt er een zwembad waar een gracht hoort te zijn, aldus verzoeker.
Het plan is gesitueerd in de historische binnenstad van Coevorden. In het tijdelijk deel van het omgevingsplan is opgenomen dat deze gronden mede bestemd zijn voor de opbouw, het behoud, het herstel en waar mogelijk versterking van de algemene landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Het college heeft erkend dat vanwege deze bestemming een schriftelijk advies aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke kwaliteit gevraagd had moeten worden. Dit is per abuis niet gebeurd. Het college zal deze vergissing in het besluit op bezwaar herstellen. Het college heeft als bijlage bij de toelichting op het besluit een advies van de gemeentelijke adviescommissie ‘Het Oversticht’ meegestuurd, met als datum 20 januari 2025.
Het advies van Het Oversticht van 20 januari 2025 verwijst naar een eerder uitgebracht advies. Het advies betreft het aanleggen van een waterbak als onderdeel van de haven. Het plan wordt beoordeeld op grond van de Omgevingswet en het beeldkwaliteitsplan ‘Historische Kern Coevorden’ van de gemeente Coevorden en ‘Kasteelpark Coevorden’ een ruimtelijke en programmatische visie voor Markt, Haven, Citaldelpunt en Weeshuisweide te Coevorden. De conclusie is dat het plan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
Een bestuursorgaan mag in beginsel van een door een bestuursorgaan benoemd, onafhankelijke en onpartijdige deskundige uitgebracht advies uitgaan. Er moet dan op objectieve en onpartijdige wijze verslag zijn gedaan en inzichtelijk zijn waarop het onderzoek en de conclusie is gebaseerd. Dit is anders als er concrete aanknopingspunten aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren zijn gebracht.
Verzoeker heeft de inhoud van het advies van Het Oversticht niet betwist. Deze bezwaargrond heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen.
Passen de activiteiten binnen het omgevingsplan?
Verzoeker heeft verschillende argumenten aangevoerd waarom het plan niet passend is in de omgeving. Zo ontstaat er volgens hem een parkeerprobleem, is er onvoldoende wateropvang en geeft de waterbak geluidsoverlast voor de omwonenden. Ook vreest hij voor een rattenplaag en de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid.
Deze bezwaargronden van verzoeker gaan over het vereiste van een evenwichtige toedeling aan functies van een locatie. Aan dit vereiste kan pas getoetst worden als er sprake is van een zogenoemde buitenplanse omgevingsplanactiviteit, BOPA, (dit volgt uit artikel 8.0a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, Bkl). Als er sprake is van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit, dan geldt alleen het toetsingskader dat is opgenomen in het omgevingsplan. Als de activiteit niet in strijd met die regels in het omgevingsplan moet de omgevingsvergunning worden verleend. Er is dan geen ruimte voor een nadere afweging over de toedeling van de functies aan locaties.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwen van de bouwwerken past binnen de regels die hierover zijn gesteld in het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan. De gronden hebben de bestemmingen ‘Verkeer’, ‘Water’ en ‘Groen’ en het gebruik past hierbinnen. Ook voldoen de bouwwerken aan de bouwregels, aldus het college.
Verzoeker heeft niet aangegeven waarom het gebruik van de gronden hier niet binnen zou passen of waarom er niet voldaan wordt aan de bouwregels. De voorzieningenrechter ziet hier ook geen aanknopingspunten voor. Zoals hierboven besproken, kan het gebrek met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de opa voor het aanleggen worden hersteld in het besluit op bezwaar. Het aanleggen past dan ook binnen de omgevingsplanregels.
Omdat er sprake is van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit hebben de bezwaargronden over parkeren, waterberging, geluidsoverlast en de volksgezondheid naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de omgevingsvergunning blijft gelden.