In een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 13 maart 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:1475 is door de strafrechter toepassing gegeven aan de definities van 'bedrijfsafvalstoffen' en 'afvalstoffen' zoals bedoeld in de Omgevingswet en artikel 3.40b lid 1 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) dat betrekking heeft op de milieubelastende activiteit “het op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen”.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] de rollen op de bodem heeft gebracht. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, omdat verdachten gezamenlijk de rollen uit de vrachtwagen hebben gehaald en zij daarin beiden een bijdrage van voldoende gewicht hebben gehad. De rechtbank dient te beantwoorden of verdachten hiermee een milieubelastende activiteit hebben verricht door bedrijfsafvalstoffen op de bodem te brengen zonder dat verdachten hiervoor een vergunning hadden.
Een milieubelastende activiteit is volgens artikel 3.40b lid 1 van het Besluit activiteiten leefomgeving “het op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.”
Uit artikel 1.1 Omgevingswet, de bijlage van artikel 1.1 Omgevingswet en artikel 1.1 Wet milieubeheer blijkt dat bedrijfsafvalstoffen zijn gedefinieerd als “afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen”.
Afvalstoffen zijn in artikel 1.1 Wet milieubeheer gedefinieerd als: “alle stoffen, mengsels of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen”. Deze definitie is overgenomen uit de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij de rollen wilde achterlaten op de parkeerplaats. Hiermee is bewezen dat verdachten zich van de rollen ontdeden en wilden ontdoen. De rollen polypropyleen zijn geen huishoudelijke afvalstoffen en uit het dossier blijkt niet dat het gevaarlijke afvalstoffen zijn. Naar oordeel is van de rechtbank staat daarom vast dat verdachten bedrijfsafvalstoffen op de bodem hebben gebracht. Verder is uit het dossier niet gebleken dat verdachte beschikten over een vergunning om dit te mogen doen. Het handelen van verdachten is te kwalificeren als opzettelijk. In het economisch strafrecht geldt dat het opzet kleurloos is. Dit betekent dat het opzet slechts behoeft te zijn gericht op het op de bodem brengen van de rollen (de gedraging) en dat het opzet niet mede op het overtreden van het verbod behoeft te zijn gericht. Het vereiste opzet is in deze zaak bewezen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachte bedrijfsafvalstoffen op de bodem heeft gebracht zonder over een omgevingsvergunning te beschikken.