In de uitspraak ABRvS 15 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:106 was de dwangsomhoogte weer eens aan de orde (artikel 5:32b Awb).
Eerder heb ik een annotatie geschreven over de vaststelling van de dwangsomhoogte die hier nogmaals is te lezen.
In het bestreden besluit staat bij elk onderdeel dat een dwangsom van € 1.500,00 per geconstateerde overtreding met een maximum van € 15.000,00 wordt verbeurd. Hiermee komt het totale maximaal te verbeuren dwangsombedrag op € 60.000,00. Uit het besluit blijkt dat het college de Leidraad heeft gebruikt om het bedrag te bepalen. Het college heeft toegelicht dat aansluiting is gezocht bij de overtreding "overig illegaal gebruik". De Afdeling stelt vast dat daarbij, zoals het college ook stelt, een dwangsombedrag van € 1.500,00 is vermeld, met een maximum van 10x (=€ 15.000,00).
De ABRvS bevestigt nogmaals dat de financiële omstandigheden van appellant in beginsel geen rol spelen bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsom. Het ging erom dat van de dwangsommen een zodanige prikkel uitging, dat de opgelegde lasten worden uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Zoals het college op de zitting stelde heeft dat in dit geval goed gewerkt: de bedrijfsactiviteiten zijn verplaatst zonder dat er dwangsommen zijn verbeurd.
[appellant] betoogt dat de dwangsommen die zijn gekoppeld aan de lasten onevenredig hoog zijn en dat ten onrechte geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. De som van de vier dwangsommen kan oplopen tot maximaal € 60.000,00. Aan de onder 1 genoemde last is al grotendeels voldaan, waardoor het onnodig is om daar een last onder dwangsom van € 15.000,00 voor op te leggen. Ditzelfde geldt voor de onder 3 genoemde last, en daar komt bij dat het college naar de daarbij behorende vermeende overtreding nooit onderzoek heeft gedaan. Het is ook niet duidelijk welke last correspondeert met welke overtreding en hoogte van de dwangsom die zijn genoemd in de Landelijke leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen (hierna: de Leidraad). Volgens [appellant] is er ten onrechte bij het bepalen van de hoogte van de dwangsommen geen rekening gehouden met aan de ene kant de ernst, omvang en mate van overlast van de overtreding, en aan de andere kant de financiële draagkracht van zijn relatief kleine onderneming.
Het college stelt zich op het standpunt dat de dwangsommen niet onevenredig hoog zijn. Zoals in het bestreden besluit is aangegeven zijn de bedragen gebaseerd op de Leidraad. Meer specifiek zijn de overtredingen aangemerkt als "overig illegaal gebruik" met de kwalificatie "beperkt" en een maximale dwangsom van € 15.000,00. Aangezien er sprake is van vier overtredingen is voor elke overtreding een last onder dwangsom opgesteld, aldus het college.
Het college stelt dat een toezichthouder op 6 april 2022 tijdens een controle het kantoor aan huis heeft geconstateerd en dat dat is vastgelegd in een rapportage.
Verder stelt het college zich onder verwijzing naar een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank (9 april 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:1353) in deze zaak op het standpunt dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom.
Artikel 5:32b van de Awb luidt:
"1. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
2. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
3. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom."
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:86), heeft het opleggen van een last onder dwangsom ten doel de overtreder te bewegen tot naleving van de geldende regels. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan, dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Verder heeft de Afdeling eerder overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1953), dat de financiële omstandigheden van een overtreder in beginsel geen rol spelen bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsom.
Zoals hiervoor onder 19.2 is overwogen, bestaat het besluit uit vier onderdelen. In het bestreden besluit staat bij elk onderdeel dat een dwangsom van € 1.500,00 per geconstateerde overtreding met een maximum van € 15.000,00 wordt verbeurd. Hiermee komt het totale maximaal te verbeuren dwangsombedrag op € 60.000,00. Uit het besluit blijkt dat het college de Leidraad heeft gebruikt om het bedrag te bepalen. Het college heeft toegelicht dat aansluiting is gezocht bij de overtreding "overig illegaal gebruik". De Afdeling stelt vast dat daarbij, zoals het college ook stelt, een dwangsombedrag van € 1.500,00 is vermeld, met een maximum van 10x (=€ 15.000,00). Volgens het bestreden besluit staan de bedragen in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
In de enkele stelling van [appellant] dat bij het bepalen van de hoogte van de dwangsommen geen rekening is gehouden met zijn financiële draagkracht, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de vastgestelde bedragen niet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. De Afdeling weegt hier mee dat financiële omstandigheden van [appellant] in beginsel geen rol spelen bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsom. Het ging erom dat van de dwangsommen een zodanige prikkel uitging, dat de opgelegde lasten worden uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Zoals het college op de zitting stelde heeft dat in dit geval goed gewerkt: de bedrijfsactiviteiten zijn verplaatst zonder dat er dwangsommen zijn verbeurd. Het betoog slaagt niet.