De Rechtbank Noord-Holland heeft op 7 augustus 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:8844 een voor de rechtspraktijk belangrijke uitspraak gedaan over of bij de bouwtechnische vergunning (ex art. 5.1, lid 2, onder a Ow) al dan niet aan het omgevingsplan mag worden getoetst. Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit vereist voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.

In de aanvraag van 23 april 2025 hebben verzoekers aangegeven dat zij – na aankoop – het kantoorappartement (onderste bouwlaag en eerste verdieping) aan de [adres] in [plaats] willen verbouwen tot een woonappartement. In het bestreden besluit komt het college tot de conclusie dat geen omgevingsvergunning nodig is voor de (technische) bouwactiviteit. Verder is volgens het college ook geen omgevingsvergunning nodig voor een omgevingsplanactiviteit. Verzoekers zijn het niet eens met de weigering van de omgevingsvergunning. Verzoekers zijn nog geen eigenaar van het appartement op de [adres] . Omdat zij voornemens zijn om het pand te kopen om er vervolgens in te gaan wonen, willen zij eerst zekerheid of zij eventueel noodzakelijke omgevingsvergunningen kunnen verkrijgen om er te kunnen gaan wonen, dan wel de zekerheid dat geen vergunning(en) zijn vereist.
In het verweerschrift heeft het college erkend dat toetsing aan artikel 39.1.1 van het Parapluplan enkel in beeld komt in geval er voor verzoekers een vergunningplicht is voor een omgevingsplanactiviteit. Omdat eisers niet het plan hadden het bebouwde oppervlak of het bouwvolume te vergroten en ook geen sprake is van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.29 onder b tot en met r, van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), waaraan het bouwwerk niet voldoet, volgt uit artikel 22.27 van de Bruidsschat dat als zodanig in het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan is opgenomen, dat er geen omgevingsvergunning nodig is voor een omgevingsplanactiviteit.
Desondanks ziet het college wel een probleem voor de beoordeling in bezwaar omdat het stelt dat het in het bestreden besluit ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen omgevingsvergunning nodig is voor de technische bouwactiviteit. Omdat, zo stelt het college, met het bouwplan de indeling van brandcompartimenten in het appartement en het buurpand Wagenweg 3 wordt gewijzigd, is op grond van artikel 2.26 van het Bbl – anders dan in het bestreden besluit is overwogen – toch een omgevingsvergunning nodig als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet. Omdat een omgevingsvergunning nodig is voor de technische bouwactiviteit, moet volgens het college alsnog worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 39.1.1 van het Parapluplan waardoor de verlening van een of meer omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit (binnen- of buitenplans) in verband met parkeervoorzieningsnormen volgens het college terecht is geweigerd.
De voorzieningenrechter is niet overtuigd van de motivering van het college dat een omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit noodzakelijk is en dat bij de beoordeling of tot verlening daarvan moet worden overgegaan, kan worden getoetst aan het omgevingsplan. Op grond van artikel 8.3b van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die het verbouwen van een bestaand bouwwerk inhoudt, (alleen) verleend als aannemelijk is dat wordt voldaan aan de regels van hoofdstuk 5 Bbl. Hieruit volgt niet dat het college de ruimte heeft om bij het, naar aanleiding van een aanvraag, al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit mag toetsen aan regels uit het omgevingsplan die geen betrekking hebben op de (technische) bouwactiviteit. Dit geldt te meer nu partijen het erover eens zijn dat het bouwplan qua gebruik geen omgevingsplanactiviteitvergunningplicht meebrengt zoals bedoeld in artikel 5.1, eerste lid onder a, van de Omgevingswet, omdat het gebruik van het appartementen voor woondoeleinden is toegestaan.
In het verweerschrift heeft het college erkend dat toetsing aan artikel 39.1.1 van het Parapluplan enkel in beeld komt in geval er voor verzoekers een vergunningplicht is voor een omgevingsplanactiviteit. Omdat eisers niet het plan hadden het bebouwde oppervlak of het bouwvolume te vergroten en ook geen sprake is van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.29 onder b tot en met r, van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), waaraan het bouwwerk niet voldoet, volgt uit artikel 22.27 van de Bruidsschat dat als zodanig in het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan is opgenomen, dat er geen omgevingsvergunning nodig is voor een omgevingsplanactiviteit, waardoor via die weg niet kan worden getoetst aan artikel 39.1.1 van het Parapluplan. Tussen partijen is zodoende niet in geschil dat het besluit van 1 mei 2025 niet deugt.