Een voor de rechtspraktijk instructieve uitspraak over de relatie tussen de Omgevingswet en de regeling van afvalstoffen uit de Wet milieubeheer (Wm) is de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 15 augustus 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:3352.

De uitspraak betreft een last onder dwangsom ter beëindiging van opslaan en verwerken riet afkomstig van daken.
Het college stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een bedrijfsafvalstof. Het riet is afkomstig van de leverancier en die heeft verklaard zich te willen ontdoen van deze afvalstoffen. Dit riet is dan ook aan te merken als bouw- en sloopafval. Vervolgens slaat verzoekster deze bedrijfsafvalstoffen op binnen haar bedrijf en verwerkt zij de afvalstoffen om die te gebruiken als bodembedekking en absorberende laag in de stallen. Verzoekster heeft geen omgevingsvergunning voor de verwerking van bedrijfsafvalstoffen en dit is volgens het college een overtreding van artikel 5.1, lid 2, onder b Ow in samenhang gelezen met de artikelen 3.184, lid 1, en 3.185, lid 1, van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Daarbij benoemt het college nog dat de uitzondering uit artikel 10.1a, onder f Wm hier niet van toepassing is. Er is geen sprake van stro en ander natuurlijk, niet-gevaarlijk landbouw- of bosbouwmateriaal, aldus het college.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moet het riet in het onderhavige geval worden aangemerkt als een afvalstof. Dit ongeacht de vraag of het al dan niet van een dak afkomstig is en zo ja, of het al dan niet geïmpregneerd is. Voor de vraag wat een afvalstof is, verwijst de Ow naar de Wm (voor de definitie van ‘verwerking van afvalstoffen’ als bedoeld in het Bal wordt in bijlage I Bal verwezen naar verwerking als bedoeld in artikel 1.1 van de Wm). In artikel 1.1, lid 1 Wm worden afvalstoffen omschreven als alle stoffen, mengsels of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Anders dan verzoekster betoogt, is in dit geval de leverancier degene die bij het snijden van het rieten, het dekken van daken en het slopen van daken een grote hoeveelheid riet genereert die het rietdekkersbedrijf verder niet kan gebruiken. In die zin is er volgens de voorzieningenrechter in beginsel sprake van een afvalstof als bedoeld in de Ow en het Bal.
Volgens de voorzieningenrechter is het college in dit geval terecht tot de conclusie gekomen dat sprake is van overtreding door verzoekster van artikel 5.1, lid 2, onder b Ow in samenhang gelezen met de artikelen 3.184, lid 1, en 3.185, lid 1 Bal (aanwijzing vergunningplichtige gevallen: opslaan, herverpakken en opbulken van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen). Het college was daarmee in beginsel bevoegd om handhavend op te treden.