Gisteren deed de Afdeling een interessante uitspraak over het verbod om op de openbare weg in drugs te handelen (artikel 2:74 model APV) in verhouding tot het lex certa-beginsel (ECLI:NL:RVS:2025:6155). De burgemeester had een last onder dwangsom opgelegd die inhoud dat hij artikel 2:74 van de APV niet opnieuw mag overtreden. Dit omdat in de auto van appellant 26 sealbags 3-MMC zijn aangetroffen. 3-MMC (ook wel bekend als “miauw”) betreft een drugs die op het moment van het opleggen van de last nog niet expliciet op een lijst van de Opiumwet stond, maar inmiddels in lijst I is opgenomen.

Appellant heeft betoogd dat artikel 2:74 van de APV te vaag en onduidelijk is geformuleerd, omdat niet duidelijk is wat onder ‘daarop gelijkende waar’ valt. De Afdeling overweegt daarover dat van de wetgever dat hij met het oog op de rechtszekerheid op een zo duidelijk mogelijke wijze de verboden gedragingen omschrijft. Daarbij kan niet worden vermeden dat de wetgever soms met een zekere vaagheid, voortvloeiend uit het gebruik van algemene termen, verboden gedragingen omschrijft om te voorkomen dat gedragingen die strafwaardig zijn buiten het bereik van die omschrijving vallen.
Volgens de Afdeling heeft de rechtbank in dit geval terecht geoordeeld dat voldoende duidelijk is dat 3-MMC onder de zinsnede ‘daarop gelijkende waar’. De Afdeling acht daartoe het volgende redengevend:
Artikel 2:74 van de APV is gebaseerd op de modelverordening van de VNG en luidt exact hetzelfde. In de toelichting op die modelverordening staat dat in het artikel wordt gesproken over middelen uit lijst 2 en 3 van de Opiumwet, dus zowel hard- als softdrugs en "daarop gelijkende waar". Bij "daarop gelijkende waar" kan bijvoorbeeld worden gedacht aan nieuwe middelen die al wel worden gebruikt (denk aan lachgas), maar nog niet op de lijst voorkomen en waartegen wel moet worden opgetreden of aan nepdrugs (bijvoorbeeld waspoeder). (…)
In die toelichting wordt ook verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 17 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:AD1779, over artikel 83 van de APV van de gemeente Amsterdam. In dat arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat de in art. 83 APV vervatte bepaling onverbindend is wegens te grote onbepaaldheid faalt, aangezien de bepaling voldoende duidelijk maakt welke gedraging daarbij is verboden en strafbaar gesteld.
De zinsnede ‘daarop gelijkende waar’ is volgens de Afdeling gelet op het voorgaande niet in strijd is met het lex certa-beginsel.
Op zich een begrijpelijk oordeel, maar wat vragen die mij beklijven:
- sinds 1 juli 2025 is aan de Opiumwet een lijst IA toegevoegd met designerdrugs; is het gelet op de ruime uitleg van de Afdeling in het kader van 2:74 nog nodig om expliciet aan de Opiumwet nieuwe drugs toe te voegen?
- we worden allemaal geacht om de wet te kennen; ook de toelichting op de modelverordening van de VNG?