In haar uitspraak van 2 juli 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2977) oordeelt de Afdeling dat de vereniging die opkomt voor de belangen van melkveehouders niet als belanghebbende in de zin van art. 1:2 Algemene wet bestuursrecht (“Awb”) kan worden aangemerkt bij het besluit van Gedeputeerde Staten (“GS”) om opdracht te geven aan de provinciale Faunabeheereenheid tot het uitvoeren van beheermaatregelen.
De Afdeling overweegt dat voor het antwoord op de vraag of de vereniging belanghebbende is bepalend is of zij krachtens haar statutaire doelstelling en blijkens haar feitelijke werkzaamheden een algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt dat rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken (vgl. de Afdelingsuitspraken van 15 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV5108 en ECLI:NL:RVS:2012:BV5109). De Afdeling stelt vast dat de vereniging blijkens haar statuten het sociaal-economisch belang van de melkveehouders in het algemeen behartigt en dat het bestreden besluit strekt tot het uitvoeren van beheermaatregelen, waaronder afschot van reeën ten behoeve van de openbare veiligheid (waaronder de verkeersveiligheid) en ter voorkoming en bestrijding van onnodig dierenleed. Daarmee is het besluit niet genomen met het oog op het voorkomen van schade aan gewassen of vee. Omdat de vereniging niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit besluit negatieve gevolgen heeft voor haar leden en evenmin dat haar collectieve belang door dit besluit rechtstreeks wordt geraakt, concludeert de Afdeling dat de vereniging geen belanghebbende als bedoeld in art. 1:2, eerste en derde lid, Awb is. De omstandigheid dat de vereniging als gesprekspartner van de provincie dan wel via de Faunabeheereenheid invloed tracht uit te oefenen op de besluitvorming over faunabeheer, maakt dit volgens de Afdeling niet anders.