In de uitspraak van 27 november 2024 (ECLI:NL:RBNHO:2024:12089) oordeelt de Rechtbank Noord-Holland dat Gedeputeerde Staten (“GS”) met het in een beleidsregel standaardiseren van het maatschappelijk (bedrijfs-)risico ter bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming in geleden gewasschade een onjuiste invulling hebben gegeven aan art. 6.1, eerste lid, sub a, Wnb.
Op grond van dit artikel verlenen GS in voorkomende gevallen tegemoetkomingen in schade aangericht door in het wild levende vogels. In de beleidsregel is bepaald dat GS de getaxeerde vraatschade veroorzaakt door de grauwe gans, brandgans en kolgans voor slechts 80% compenseren. De rechtbank overweegt dat de vraag of schade die het gevolg is van een diersoort als bedoeld in art. 6.1, eerste lid, van de Wnb tot het normaal maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico behoort, volgens Afdelingsrechtspraak wordt beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval (vgl. de Afdelingsuitspraak van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1263). Een zekere standaardisering van het normaal maatschappelijk risico is daarbij, gelet op het aantal schadegevallen en de daarmee gepaard gaande uitvoeringslasten, begrijpelijk en redelijk, mits de gekozen standaard passend is. Dit laatste moet blijken uit een zeker inzicht in de schadelast voor de individuele grondeigenaar. Op GS rust bovendien de plicht om een schadelijdende grondeigenaar verder dan de standaard tegemoet te komen, indien deze aantoont dat hij desondanks een onevenredig zware last te dragen heeft als gevolg van de forfaitaire korting. Omdat in dit geval vaststaat dat GS de hoogte van het normaal maatschappelijk risico niet heeft gebaseerd op inzicht in de schadelast van de individuele grondeigenaar en inzicht daarin geheel ontbreekt, is de gekozen standaardisering van het maatschappelijk risico niet toereikend gemotiveerd en derhalve niet passend.