De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) heeft zich bij uitspraak van 10 september 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4326) in een handhavingskwestie uitgelaten over het procesbelang.

Deze uitspraak van de Afdeling draait om de vraag of een voormalig eigenaar/bewoner van een perceel actueel en reëel procesbelang behoudt bij hoger beroep in een handhavingskwestie, als de feitelijke relatie tot het object is gewijzigd.
Het geschil ontstond nadat appellant, destijds bewoner van het perceel schuin achter dat van partij X, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ommen (hierna: ‘het college’) had verzocht handhavend op te treden tegen een schuur die in strijd met vergunningvoorschriften niet was gesloopt.
Bij primair besluit heeft het college het handhavingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant niet als belanghebbende is aangemerkt. Bij besluit op bezwaar heeft het college het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard vanwege een gebrek aan procesbelang, omdat het college ambtshalve een handhavingstraject was gestart met betrekking tot de door appellant gestelde overtreding. Ook de rechtbank heeft de beslissing op bezwaar onderschreven en het beroep ongegrond verklaard.
Vervolgens heeft appellant hoger beroep ingesteld.
In de tussentijds is appellant verhuisd.
De vraag die voorlag in hoger beroep was of het procesbelang nog aanwezig is wanneer appellant, na verhuizing, geen zicht meer heeft op het betreffende perceel.
Appellant betoogde dat de verhuizing zijn rechterlijke toegang niet mocht blokkeren, mede vanwege gederfd woongenot, maar het college stelde dat zijn procesbelang was komen te vervallen.
De Afdeling heeft verwezen naar eerdere rechtspraak van 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3111, waar zij heeft overwogen dat de bestuursrechter een bij hem ingediend (hoger) beroep alleen inhoudelijk hoeft te beoordelen als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt én voor hem feitelijk van betekenis is. Hieruit volgt dus het actueel en reëel belang dat de indiener in (hoger) beroep moet hebben bij een inhoudelijke beoordeling. Als het belang is komen te vervallen is de bestuursrechter niet geroepen om principiële uitspraken te doen. Belang bij het instellen van (hoger) beroep kan aanwezig worden geacht wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat als gevolg van het bestreden besluit schade is geleden die in beginsel aanspraak geeft op vergoeding.
In casu heeft de Afdeling – kort samengevat - geoordeeld dat appellant sinds zijn verhuizing geen feitelijke relatie meer heeft met het perceel waarop de overtreding zou hebben plaatsgevonden; appellant woont namelijk op 400 meter verderop en heeft ook geen zicht op het perceel. Gelet hierop heeft niet-naleving van de vergunningvoorschriften door partij X feitelijk geen betekenis meer voor appellant. Dit leidt ertoe dat hij geen actueel en reëel belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Evenmin heeft appellant aannemelijk gemaakt dat hij schade zou hebben geleden als gevolg van besluitvorming van het college, die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen.
De Afdeling heeft daarom geoordeeld dat appellant niet langer een procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep. Het hoger beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Deze uitspraak bevestigt het cruciale belang van een actueel en reëel procesbelang. Dit betekent dat de ontvankelijkheid van bezwaar en beroep niet kan worden gebaseerd op slechts een (resterend) principieel belang. Zodra een belanghebbende zijn feitelijke betrokkenheid bij het object verliest, verdwijnt doorgaans ook het procesbelang. Ook hangende een procedure.