Waar de ene bewoner geniet van een knus haardvuur, heeft de andere last van de geur en de schadelijke stoffen die daarbij vrijkomen. Zeker in dichtbebouwd gebied leidt stoken in toenemende mate tot klachten. Dit is dan ook de reden dat de gezondheidseffecten van houtstook de laatste jaren meer aandacht hebben gekregen. Ook van de wetgever. Een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 22 juli 2024 laat zien dat de Omgevingswet een hoger beschermingsniveau voor hinder naar aanleiding van een rookgasafvoer met zich mee heeft gebracht, dan onder het Bouwbesluit 2012.
De handhaving van (geur)hinder door het stoken van houtkachels werd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet meestal gebaseerd op de zorgplicht uit artikel 7.22 van het (vervallen) Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit). Dit vangnetartikel bevatte het verbod om “in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor: a. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid; b. overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein; c. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein, of d. instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.”
Waar de wetgever in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) andere, strengere eisen heeft gesteld aan de uitmondingen van rookgasafvoer voor openhaarden en kachels, is de zorgplicht uit het ‘overlastartikel’ 7.22 Bouwbesluit niet als zodanig in het Bbl overgenomen. Wel is een algemene zorgplicht onderdeel geworden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan (de Bruidsschat). De Bruidsschat bestaat uit regels die door het Rijk zijn gedecentraliseerd naar gemeenten en in de omgevingsplannen van die gemeenten terecht zijn gekomen, totdat gemeenten hun definitieve omgevingsplannen hebben vastgesteld. De Bruidsschat van de verschillende omgevingsplannen bevat daartoe de volgende bepaling met betrekking tot bouwwerken: “Degene die een bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren” (artikel 22.18, tweede lid, aanhef en onder a). Een vergelijkbaar artikel 22.20 van de Bruidsschat ziet op open erven en terreinen. In de uitspraak van 22 juli 2024 oordeelt de Rechtbank Oost-Brabant dat de zorgplicht uit artikel 22.18 van de Bruidsschat ook van toepassing is op houtkachels en open haarden in een bouwwerk.
Een perceeleigenaar heeft op het dak van zijn voormalige garage, waarin hij een open haard heeft, een schoorsteen aangebracht. Deze schoorsteen bevindt zich dichter dan 1 meter bij de perceelsgrens. Als gevolg van de schoorsteen ervaren de buren in hun tuin en woning ernstige overlast van rook. Zij dienen daartoe een handhavingsverzoek in bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel. Het college wijst dit verzoek echter af. De buren gaan daarop in bezwaar en vervolgens in beroep.
Tijdens de procedure bij de rechtbank verwijzen de buren naar de nota van toelichting bij artikel 4.138, derde lid, van het Bbl. Daarin staat dat bij een uitmonding voor rookgas voor vaste brandstoffen overlast is te verwachten en dit artikellid daarom regelt dat zo’n uitmonding gelegen boven het dakvlak niet dichter dan 1 meter bij de perceelsgrens mag liggen. Dit artikel heeft, zoals de rechtbank opmerkt, echter betrekking op nieuwbouw en niet op bestaande bouw zoals hier het geval. In deze situatie is artikel 3.51, derde lid van het Bouwbesluit van toepassing. De rechter legt dit artikel zo uit dat op basis hiervan geen afstandseisen gelden voor de uitmondingen van rookgasafvoer-voorzieningen op het dak. Dat betekent dat de schoorsteen van de open haard op dit aspect aan het Bouwbesluit voldoet. De schoorsteen voldoet ook aan paragraaf 3.3.4 van het Bbl, waarin ten opzichte van het Bouwbesluit andere en strengere eisen zijn gesteld aan uitmondingen van rookgasafvoer voor brandstoffen. In zoverre is geen sprake van een overtreding. De rechtbank merkt ten overvloede op dat, indien de schoorsteen van de houtkachel na 1 januari 2024 nieuw zou zijn gebouwd (en dus het Bbl van toepassing zou zijn), de schoorsteen niet op minder dan 1 meter van de perceelsgrens had mogen worden gerealiseerd.
De buren beroepen zich daarnaast op de specifieke zorgplicht uit artikel 7:22 van het Bouwbesluit. De rechtbank concludeert dat artikel 7.22 van het Bouwbesluit met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is vervallen en in plaats van deze bepaling in het tijdelijke deel van het omgevingsplan (de Bruidsschat) in artikel 22.18 een specifieke zorgplicht is opgenomen voor het gebruik van een bouwwerk. Deze zorgplicht is, zo oordeelt de rechtbank, ook van toepassing op houtkachels en open haarden in een bouwwerk. Het gaat bij de in dit artikel genoemde overlast of hinder in elk geval om overlast of hinder door het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof of stank.
De rechtbank ziet verschillen tussen artikel 7.22 van het Bouwbesluit en de zorgplicht in artikel 22.18, tweede lid van de Bruidsschat. Artikel 7.22 van het Bouwbesluit, zo stelt de rechtbank, zag (grotendeels) op overlast die wordt veroorzaakt. De nieuwe zorgplicht uit de Bruidsschat geldt voor overlast die kán worden veroorzaakt en is volgens de rechtbank ruimer geformuleerd met een andere normstelling. Er kan om die reden dan ook sneller sprake zijn van een overtreding. Nu de rechter in r.o. 6.2 al bepaalde dat de zorgplicht uit de Bruidsschat ook van toepassing is op houtkachels en open haarden in een bouwwerk, betekent dit dat bewoners die een houtkachel gebruiken rekening moeten houden met de mogelijke overlast die houtstook kán veroorzaken. Indien iemand niet de nodige maatregelen treft om dit te voorkomen en daarmee deze specifieke zorgplicht schendt, kan het college handhavend optreden. Dit is kortom iets waar het college bij afwijzing van een handhavingsverzoek naar aanleiding van houtstook in een situatie waarin het nieuwe recht van toepassing is, rekening mee dient te houden.
De rechtbank gaat mee met het betoog van de buren dat de aangekondigde controles door de toezichthouders van de gemeente onvoldoende waren en de besluiten daarom onzorgvuldig zijn voorbereid. Zo heeft de kachel tijdens het eerste controlebezoek slechts kort gebrand en is de kachel tijdens het tweede controlebezoek ter plekke aangemaakt waarbij er weinig rook ontstond. Op basis hiervan kan niet worden gesteld dat geen sprake is van overlast iedere keer als de open haard wordt aangemaakt. Te meer omdat rookontwikkeling en rookhinder afhankelijk is van bijvoorbeeld de weersomstandigheden en de manier van stoken. Dat de open haard maar een paar keer per jaar zou branden, doet daar niet aan af. De rechtbank verwijst daarbij naar een eerdere uitspraak waarin een advies van de Stichting Advisering bestuursrechtspraak (StAB) is betrokken, waaruit (onder meer) volgt dat hinder van een houtkachel kan worden voorkomen als ervoor wordt gezorgd dat een goede verbranding en een goede verspreiding van de rook plaatsvindt. Of in dit geval sprake is van overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit, kan dan ook pas worden vastgesteld als het college nader onderzoek heeft verricht door één of meer onaangekondigde controles te verrichten terwijl wordt gestookt.
De rechtbank stelt verder dat, zoals in deze zaak het geval, op grond van het overgangsrecht ten aanzien van handhavingsbesluiten sprake is van een wijziging van de materiële normstelling en verwijst daarbij naar de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 3 juli 2024 waarin is geformuleerd: “Als na 1 januari 2024 de materiële normstelling is gewijzigd ten opzichte van het recht zoals dat gold op het moment van het verzoek om handhavend optreden of het bestuurlijk sanctiebesluit, dan moet het bestuursorgaan in het besluit op het verzoek om handhavend optreden en/of het besluit op bezwaar beoordelen in hoeverre naar nieuw recht nog een overtreding plaatsvindt. (…) Als er onder nieuw recht nog steeds sprake is van dezelfde overtreding, dan blijft op het bestuurlijk sanctiebesluit het oude recht van toepassing.” Onder het nieuwe recht is sprake van een zorgplicht en kan sneller sprake zijn van een overtreding. De rechtbank geeft het college daarom in overweging (maar verplicht het college niet) om te onderzoeken of sprake is van een schending van de zorgplicht in artikel 22.18 van de Bruidsschat en geeft het college hiervoor zes maanden de tijd.
De specifieke zorgplicht uit de Bruidsschat geeft, evenals het voorheen geldende vangnetartikel uit het Bouwbesluit, geen antwoord op de vraag wanneer sprake is van overmatige hinder veroorzaakt door het stoken van houtkachels. Het is aan het college om dit in een concrete situatie vast te stellen. Om hier wat meer richting aan te geven, heeft de STAB in het kennisdocument ‘Gezondheids- en hindereffecten door houtkachels van particulieren’ een aanzet gegeven voor het opstellen van een objectiveerbare norm voor het beperken van (met name geur)hinder en het ontwikkelen van een handhavingskader.
In de gemeente Utrecht is het als eerste gemeente in Nederland vanaf 1 januari 2025 verboden buiten hout te stoken, ook in de tuin. Dit in navolging van de gemeente Amersfoort die sinds 1 oktober 2024 een gedeeltelijk verbod op het stoken van hout in de kachel (binnenshuis) invoerde, in gevallen dat de website atlasleefomgeving.nl/stookwijzer naar aanleiding van weersomstandigheden de code rood of oranje aangeeft. Desalniettemin is in de meeste Nederlandse gemeenten gebruik van houtkachels, vuurschalen, vuurkorven en tuinhaarden gewoon toegestaan. Dat neemt niet weg dat diverse gemeenten het gebruik ervan wel degelijk hebben gereguleerd.
Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant 22 juli 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:3432.