De hoofdofficier van justitie kan een aanvraag indienen tot het verlenen van de akte van opsporingsbevoegdheid aan een of meer personen, voor de duur van een onderzoek dat wordt uitgevoerd onder leiding van een officier van justitie die tot zijn parket behoort.
Onze Minister beslist op de aanvraag en doet een afschrift van zijn beschikking toekomen aan de direct toezichthouder.
Onze Minister kan een ontheffing als bedoeld in artikel 16, derde lid, verlenen indien de te benoemen persoon over voldoende bekwaamheid beschikt.
Bij het verlenen van de akte van opsporingsbevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, kan de aanwijzing van de toezichthouder en de direct toezichthouder achterwege blijven. In dat geval is het gestelde in hoofdstuk 6, met uitzondering van artikel 35 niet van toepassing op de desbetreffende buitengewoon opsporingsambtenaar.
Regelgeving die op dit artikel is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
Geen
Beleidsregels en circulaires die dit artikel als wettelijke bevoegdheid hebben
Geen
Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit artikel
Geen
(15-08-2019)
Datum van inwerking- treding |
Terugwerkende kracht |
Betreft |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Kamerstukken |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Opmerking |
wijziging |
25-01-2010 |
25-01-2010 |
||||||
wijziging |
20-11-2007 |
20-11-2007 |
||||||
wijziging |
03-10-2002 |
03-10-2002 |
||||||
wijziging |
11-05-1999 |
19-05-1999 |
||||||
t/m 01-04-1994 |
nieuwe-regeling |
11-11-1994 |
Stb. 1994, 825 |
11-11-1994 |
Stb. 1994, 825 |