In deze bijlage wordt verstaan onder:
beperkt lozen: lozen op een oppervlaktewaterlichaam van huishoudelijk afvalwater van 10 inwonerequivalenten of minder;
biologische teelt: teelt uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens Landbouwkwaliteitsbesluit 2007;
condenswater: water dat door condensvorming ontstaat aan de binnenzijde van de kas en via de condensgootjes of het hemelwaterafvoersysteem wordt verzameld;
fust: verpakkingsmateriaal waarin geteelde producten worden vervoerd;
grondgebonden teelt: wijze van telen waarbij gewassen vrij in de bodem groeien;
hemelwater: water dat als gevolg van natte depositie op de buitenkant van de kas via het hemelwaterafvoersysteem wordt verzameld;
lijst 1: de bij deze bijlage behorende lijst 1;
lijst 2: de bij deze bijlage behorende lijst 2;
lijst 3: de bij deze bijlage behorende lijst 3;
opkweekbedrijf: glastuinbouwbedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor de productie van plantaardig uitgangsmateriaal;
recirculatie: hergebruik van opgevangen drain- of drainagewater;
recirculatiesysteem: voorziening voor het opvangen en transporteren van drain-, onderscheidenlijk drainagewater, ten behoeve van hergebruik;
teeltoppervlak: oppervlak, uitgedrukt in m2, gelegen onder een permanente opstand van glas of van kunststof, die wordt gebruikt voor het telen van gewassen.
Voorschrift 1
1. Lozen op het openbaar riool is verboden, tenzij het betreft:
huishoudelijk afvalwater;
spoelwater van filters van een waterdoseringsinstallatie;
terugspoelwater van een ontijzeringsinstallatie, onder de voorwaarden gesteld bij of krachtens voorschrift 5, tweede en derde lid;
spoelwater van ionenwisselaars;
afvalwater dat bloemvoorbehandelingsmiddelen uitsluitend op basis van actief chloor bevat;
uitlek- en percolatiewater van substraatafval;
door bedrijfsactiviteiten verontreinigd drainagewater, onder de voorwaarden gesteld bij of krachtens voorschrift 13 en 14;
spuiwater, onder de voorwaarden, gesteld bij of krachtens voorschrift 11;
drainwater, onder de voorwaarden, gesteld bij of krachtens voorschrift 12;
ketelspuiwater;
afvalwater afkomstig van het spuiten of schrobben van vloeren, niet zijnde de vloeren van ruimten waar bestrijdingsmiddelen worden aangemaakt, onder de voorwaarden gesteld bij of krachtens voorschrift 6, eerste, tweede en derde lid;
afvalwater afkomstig van het wassen van in de kas geteelde groenteprodukten onder de voorwaarden, gesteld bij of krachtens voorschrift 7;
reinigingswater van leidingen, druppelaars en slangen die onderdeel uitmaken van het systeem waarmee voedingswater aan het gewas wordt toegediend;
spoelwater van fusten, onder de voorwaarden, gesteld bij of krachtens voorschrift 8, tweede tot en met vierde lid;
condenswater van stoomleidingen en condensorwater van verwarmingsketels;
afvalwater afkomstig van het reinigen van de buitenkant van de kas, mits uitsluitend schermmiddelen en reinigingsmiddelen zijn toegepast die niet schadelijk zijn voor de goede werking van de zuiveringstechnische werken; niet schadelijke middelen zijn in ieder geval de middelen die behoren tot een van de categorieën, bedoeld in lijst 1;
condenswater van warmtekrachtinstallaties met een gehalte aan minerale olie dat niet hoger is dan 20 mg/l, bepaald volgens NEN-EN-ISO 9377-2, uitgave december 2000;
afvalwater afkomstig van het bij opkweekbedrijven doorspoelen van substraatblokken die bestemd zijn voor de opkweek van uitgangsmateriaal;
ander afvalwater dan bedoeld in de onderdelen a tot en met r, mits degene die voornemens is te lozen, voordat met het lozen wordt aangevangen, ten genoegen van het inrichting-bevoegd gezag aantoont dat het afvalwater geen restanten van bestrijdingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam en voor de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken, bevat.
2. Indien de afvalwaterstromen, bedoeld in het eerste lid, in verband met de capaciteit van het openbaar riool of het zuiveringstechnische werk niet volledig op het openbaar riool kunnen worden geloosd, vindt zodanig lozen plaats:
in de volgorde zoals in het eerste lid is aangegeven;
met een zodanig volume per tijdseenheid, dat de afvoercapaciteit van het openbaar riool en het zuiveringstechnische werk optimaal worden benut; indien het voor het volledig benutten van de afvoercapaciteit noodzakelijk is, worden daartoe aangebracht:
een buffervoorziening, aangebracht vóór het lozingspunt op het openbaar riool, van ten hoogste 50 m3/ha teeltoppervlak, en
een voorziening die gespreide afvoer op het openbaar riool gedurende 24 uur per dag mogelijk maakt.
3. Het inrichting-bevoegd gezag kan:
maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van het volume, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, en
bij maatwerkvoorschrift de voorzieningen voorschrijven, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.
Voorschrift 2
1. Lozen op een oppervlaktewaterlichaam is verboden, tenzij het betreft:
koelwater, dat ten gevolge van bedrijfsactiviteiten uitsluitend thermisch is verontreinigd, niet warmer is dan 30°C en waarvan het gehalte aan chloride, ijzer, zuurstof of organische stof de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam niet in gevaar brengt;
niet door bedrijfsactiviteiten verontreinigd drainagewater;
condenswater dat afkomstig is uit kassen waarin geen bestrijdingsmiddelen worden toegepast, dan wel waarin uitsluitend biologische teelt wordt toegepast;
afvalwater afkomstig van het reinigen van de buitenkant van de kas, mits uitsluitend schermmiddelen en reinigingsmiddelen zijn toegepast die de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam niet in gevaar brengen; niet schadelijke middelen zijn in ieder geval de middelen die behoren tot een van de categorieën, bedoeld in lijst 2;
condenswater van stoomleidingen en condensorwater van verwarmingsketels, dat niet warmer is dan 30°C;
brijn van omgekeerde osmose en spoelwater van ionenwisselaars, indien het gehalte aan chloride, ijzer, zuurstof en organische stof de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam niet in gevaar brengt;
afvalwater uit het hemelwaterafvoersysteem, onder de voorwaarden, opgenomen in voorschrift 9;
afvalwater afkomstig van straatkolken op het erf onder de voorwaarden, gesteld bij of krachtens voorschrift 10;
condenswater van warmtekrachtinstallaties, dat niet warmer is dan 30°C en waarvan het gehalte aan minerale olie niet hoger is dan 20 mg/l, bepaald volgens NEN-EN-ISO 9377-2, uitgave december 2000;
ander afvalwater dan bedoeld in de onderdelen a tot en met i, mits degene die voornemens is te lozen, voordat met het lozen wordt aangevangen, ten genoegen van het Wtw-bevoegd gezag aantoont dat het afvalwater geen restanten van bestrijdingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam, bevat.
2. Een oppervlaktewaterlichaam wordt door het lozen, bedoeld in het eerste lid, niet onaanvaardbaar visueel verontreinigd.
3. Het Wtw-bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van het gehalte aan chloride, ijzer, zuurstof en organische stof in het koelwater onderscheidenlijk de brijn, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en f, voor zover het koelwater niet afkomstig is uit een oppervlaktewaterlichaam; daarbij mag het gehalte niet worden bepaald op een waarde:
lager dan 200 mg/l voor chloride;
lager dan 2 mg/l voor ijzer;
hoger dan 5 mg/l voor zuurstof;
lager dan 15 mg/l voor organische stof.
Voorschrift 3
1. Het in voorschrift 2, eerste lid, gestelde verbod geldt niet voor beperkt lozen en voor lozen als bedoeld in voorschrift 1, eerste lid, onderdelen b tot en met s, indien de afstand tot de dichtstbijzijnde riolering meer bedraagt dan:
40 m, indien op het openbaar riool in verband met de capaciteit uitsluitend beperkt lozen mogelijk is;
10 m per 0,1 ha teeltoppervlak met een minimum van 40 m, indien op het openbaar riool lozen of een gedeelte van het lozen als bedoeld in voorschrift 1, eerste lid, onderdelen b tot en met s, mogelijk is.
2. Het in voorschrift 2, eerste lid, gestelde verbod geldt niet voor afvalwater dat nadat aan voorschrift 1, tweede lid, is voldaan, niet volledig op het openbaar riool kan worden geloosd.
3. Indien in verband met het eerste en tweede lid op een oppervlaktewaterlichaam wordt geloosd geldt voor:
beperkt lozen: voorschrift 4;
de afvalwaterstromen uit voorschrift 1, onderdelen b, d tot en met j, m en o tot en met q: de voorwaarden, bedoeld in die onderdelen;
de afvalwaterstromen uit voorschrift 1, onderdelen c, k, l respectievelijk n: de voorwaarden, gesteld bij of krachtens de voorschriften 5, 6, 7, respectievelijk 8.
4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de betreffende lozingen voor 1 november 1994 nog niet plaatsvonden.
Voorschrift 4
1. Beperkt lozen vindt plaats met behulp van een voorziening voor de individuele behandeling van afvalwater waarmee de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijk worden voorkomen.
2. Indien aan het desbetreffende oppervlaktewaterlichaam in een plan, vastgesteld ingevolge de Waterwet, een bijzondere functie of waterkwaliteitsdoelstelling is toegekend, kan het Wtw-bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift een voorziening als bedoeld in het eerste lid voorschrijven, die voor de kwaliteit van dat oppervlaktewaterlichaam voldoende bescherming biedt. Daarbij kunnen eisen worden gesteld ten aanzien van het zuiveringsrendement, de doelmatigheid, het gebruik en het onderhoud van de voorziening, bedoeld in het eerste lid.
3. Tenzij toepassing is gegeven aan het tweede lid, is alleen sprake van een voorziening als bedoeld in het eerste lid, indien het afvalwater wordt geleid door een septic tank die is uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften gesteld krachtens artikel 7, tweede lid, van het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.
4. De septic tank wordt zo dikwijls geleegd als voor een goede werking daarvan noodzakelijk is.
5. Het is verboden de bij het legen van de septic tank vrijkomende stoffen te lozen. Afvalwater, afkomstig uit een voorziening als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt, alvorens vermenging met ander te lozen afvalwater plaatsvindt, door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
6. Het Wtw-bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van de uitvoering en de situering van de controlevoorziening.
Voorschrift 5
1. Het ijzergehalte van terugspoelwater uit een ontijzeringsinstallatie is niet hoger dan 5 mg/l, bepaald volgens NEN 6460, uitgave 1981.
2. Terugspoelwater wordt, alvorens vermenging met ander te lozen afvalwater plaatsvindt, door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
3. Het inrichting-bevoegd gezag of, in geval voorschrift 3, tweede lid van toepassing is, het Wtw-bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot de uitvoering en de situering van de controlevoorziening.
Voorschrift 6
1. Het gehalte aan onopgeloste bestanddelen van afvalwater afkomstig van het spuiten en schrobben van vloeren, bedraagt niet meer dan 100 mg/l, bepaald volgens NEN 6621, uitgave 1988.
2. Afvalwater als bedoeld in het eerste lid wordt, alvorens vermenging met ander te lozen afvalwater plaatsvindt, door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
3. Afvalwater als bedoeld in het eerste lid bevat geen meststoffen of restanten van desinfectiemiddelen.
4. Het inrichting-bevoegd gezag of, in geval voorschrift 3, tweede lid van toepassing is, het Wtw-bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van de uitvoering en de situering van de controlevoorziening.
Voorschrift 7
1. Afvalwater afkomstig van het wassen van in de kas geteelde producten bestaat uitsluitend uit naspoelwater dat niet meer in het spoelproces kan worden hergebruikt.
2. Een spoelproces als bedoeld in het eerste lid is onderverdeeld in een voorspoel- en een naspoelfase waarbij:
hergebruik van spoelwater plaatsvindt en
de uitsleep van water bij het voorspoelen zoveel mogelijk wordt voorkomen en de hoeveelheid naspoelwater wordt geminimaliseerd.
3. Naspoelwater als bedoeld in het eerste lid wordt, alvorens vermenging met ander te lozen afvalwater plaatsvindt, door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
4. Het gehalte aan onopgeloste bestanddelen in enig monster is niet hoger dan 100 mg/l, bepaald volgens NEN 6621, uitgave 1988.
5. Het inrichting-bevoegd gezag of, in geval voorschrift 3, tweede lid van toepassing is, het Wtw-bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van de uitvoering en de situering van de controlevoorziening.
Voorschrift 8
1. Het gehalte aan onopgeloste bestanddelen in afvalwater afkomstig van het spoelen van fusten is niet hoger dan 100 mg/l, bepaald volgens NEN 6621, uitgave 1988.
2. Afvalwater als bedoeld in het eerste lid bevat geen restanten van desinfectiemiddelen.
3. Afvalwater als bedoeld in het eerste lid wordt, alvorens vermenging met ander te lozen afvalwater plaatsvindt door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
4. Het inrichting-bevoegd gezag of, in geval voorschrift 3, tweede lid van toepassing is, het Wtw-bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van de uitvoering en de situering van de controlevoorziening.
Voorschrift 9
1. Hemelwater is afkomstig van een kas:
die zodanig is gebouwd, dat condenswater niet in het hemelwaterafvoersysteem kan geraken,
waarin geen bestrijdingsmiddelen worden toegepast of
waarin uitsluitend biologische teelt wordt toegepast.
2. Indien hemelwater niet afkomstig is van een kas als bedoeld in het eerste lid, wordt het hemelwater opgevangen in een opvangvoorziening waarvan de inhoud ten minste 5 m3/ha teeltoppervlak bedraagt bij dagelijkse toediening van gietwater onderscheidenlijk 30 m3/ha teeltoppervlak bij niet dagelijkse toediening van gietwater.
3. Het opgevangen hemelwater, bedoeld in het tweede lid, wordt zo snel mogelijk gebruikt.
4. Indien de capaciteit van de opvangvoorziening, bedoeld in het tweede lid, volledig is benut wordt het hemelwater, bedoeld in het tweede lid, geloosd via een overstortvoorziening die bij een inhoud van minder dan 3500 m3/ha teeltoppervlak is aangebracht vóór deze opvangvoorziening.
Voorschrift 10
1. Materialen, apparaten, voedingsstoffen, afvalstoffen en grondstoffen worden zodanig op verhard oppervlak of binnen de kas opgeslagen, dat het via de op het erf aanwezige straatkolken te lozen afvalwater daarmee niet in contact kan komen.
2. Afvalwater afkomstig van op het erf aanwezige straatkolken wordt, alvorens vermenging met ander te lozen afvalwater plaatsvindt, door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
3. Het Wtw-bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van de uitvoering en de situering van de controlevoorziening.
Voorschrift 11
1. Het natriumgehalte van spuiwater is:
indien één gewas wordt geteeld: hoger of gelijk aan het in lijst 3 in de kolom achter dat gewas opgenomen gehalte of
indien verschillende gewassen worden geteeld: hoger of gelijk aan het laagste van de in lijst 3 in de kolom achter de verschillende geteelde gewassen opgenomen gehalten.
2. Ten behoeve van de gietwatervoorziening wordt hemelwater uit een hemelwateropvangvoorziening van ten minste 500 m3/ha teeltoppervlak gebruikt of wordt gietwater gebruikt met een natriumgehalte dat gelijkwaardig is aan dat van hemelwater.
3. Het eerste lid is niet van toepassing gedurende de termijn waarbinnen bij opkweekbedrijven sprake is van een tijdelijke overschrijding van voor het te telen gewas aantoonbaar schadelijke concentratieniveau's aan stoffen.
4. Spuiwater wordt, alvorens vermenging met ander te lozen afvalwater plaatsvindt, door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
5. Het inrichting-bevoegd gezag of, in geval voorschrift 3, tweede lid van toepassing is, het Wtw-bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van de uitvoering en de situering van de controlevoorziening.
Voorschrift 12
1. De totale vracht aan stikstof, die via het drainwater wordt geloosd, bedraagt niet meer dan 25 kg/ha teeltoppervlak per jaar.
2. Drainwater wordt, alvorens vermenging met ander te lozen afvalwater plaatsvindt door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
3. Het inrichting-bevoegd gezag of, in geval voorschrift 3, tweede lid van toepassing is, het Wtw-bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van de uitvoering en de situering van de controlevoorziening.
Voorschrift 13
1. Indien lozen van drainagewater plaatsvindt, anders dan vanuit een glastuinbouwbedrijf of een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf met open grondteelt, waarop het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer in verband met artikel 1, onder a, onder 11°, van dat besluit niet van toepassing is, is de toediening van meststoffen afgestemd op de behoefte van het gewas.
2. Om de behoefte van het gewas, bedoeld in het eerste lid, te bepalen, wordt per gewas of groep van gewassen met eenzelfde bemestingsniveau:
ten minste een maal per kwartaal een representatief grondmonster genomen en geanalyseerd op de totale hoeveelheid stikstof- en fosforverbindingen,
de hoeveelheid toegediende meststoffen geregistreerd onder vermelding van de samenstelling van de meststof en de oppervlakte, die wordt bemest,
de totale hoeveelheid toegediende stikstof- en fosforverbindingen per oppervlakte-eenheid per jaar geregistreerd en wordt de uitkomst van de analyse, bedoeld in onderdeel a, en de registraties, bedoeld in de onderdelen b en c, gedurende 5 jaren bewaard en op verzoek van het inrichting-bevoegd gezag of, in geval voorschrift 3, tweede lid van toepassing is, het Wtw-bevoegd gezag aan hem overgelegd.
3. Het inrichting-bevoegd gezag of, in geval voorschrift 3, tweede lid van toepassing is, het Wtw-bevoegd gezag kan, in verband met de analyse, bedoeld in onderdeel a, en de registraties, bedoeld in de onderdelen b en c, nadere eisen stellen met betrekking tot de toediening van meststoffen.
Voorschrift 14
1. De watergift is afgestemd op de behoefte van het gewas; aan dit voorschrift wordt in ieder geval voldaan, indien per gewas de maximale watergift, zoals in lijst 4 per gewasgroep in m3/ha teeltoppervlak is aangegeven, niet wordt overschreden;
2. Ten behoeve van de gietwatervoorziening wordt hemelwater uit een hemelwateropvangvoorziening van ten minste 500 m3/ha teeltoppervlak gebruikt of wordt gietwater gebruikt met een natriumgehalte dat gelijkwaardig is aan dat van hemelwater.
3. Het gehalte aan bestrijdingsmiddelen of omzet- of afbraakproducten daarvan brengt de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam niet in gevaar.
4. Het gehalte aan meststoffen brengt de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam niet in gevaar.
5. In afwijking van het eerste lid, is een watergift van ten hoogste 3000 m3/ha gestoomde grond toegestaan, indien:
deze extra watergift uitsluitend wordt toegepast voor het doorspoelen van de grond bij een volgteelt van bladgroentegewassen, en
uit een grondmonsteranalyse blijkt dat het bromidegehalte in de grond een voor het te telen gewas schadelijk niveau overschrijdt.
6. Aan het vierde lid wordt in ieder geval voldaan, indien drainagewater zoveel mogelijk wordt hergebruikt en slechts tijdelijk geloosd, waarbij het natriumgehalte van te lozen drainagewater:
indien één gewas wordt geteeld: hoger is dan of gelijk is aan het in lijst 3 in de kolom achter dat gewas opgenomen gehalte of
indien verschillende gewassen worden geteeld: hoger is dan of gelijk is aan het laagste van de in lijst 3 in de kolom achter de verschillende gewassen opgenomen gehalte.
7. Het vierde lid is niet van toepassing, indien:
hergebruik van het drainagewater in verband met de gietwaterbehoefte van het gewas niet mogelijk is of
sprake is van een tijdelijke overschrijding van voor het te telen gewas schadelijke concentratieniveau's aan stoffen.
8. Drainagewater wordt alvorens het wordt vermengd met ander te lozen afvalwater door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid.
9. De uitkomst van de grondmonsteranalyse, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, wordt gedurende vijf jaren bewaard en op een daartoe strekkend verzoek aan het inrichting-bevoegd gezag of, in geval voorschrift 3, tweede lid van toepassing is, het Wtw-bevoegd gezag overgelegd.
10. Het inrichting-bevoegd gezag of, in geval voorschrift 3, tweede lid van toepassing is, het Wtw-bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot:
het gehalte aan chemische grondontsmettingsmiddelen of omzet of afbraakproducten daarvan, bedoeld in het derde lid, waarbij het gehalte niet bepaald mag worden op een waarde lager dan 0,01 µg/l,
het gehalte aan meststoffen, bedoeld in het vierde lid,
hergebruik van drainagewater en
de uitvoering en situering van de controlevoorziening, bedoeld in het achtste lid.
Voorschrift 15
1. Degene die spuiwater, drainwater of drainagewater loost:
meet het volume spuiwater, drainwater en drainagewater dat per periode van vier weken wordt geloosd;
meet het volume hergebruikt drainagewater per periode van vier weken;
meet het volume toegediend voedingswater per periode van vier weken;
meet en analyseert ten minste ten minste één keer per dertien weken het totale gehalte aan stikstof- en fosforverbindingen, natrium en de geleidingswaarde in het spuiwater, het drainwater en het drainagewater, en
meet en analyseert bij lozen op een oppervlaktewaterlichaam ten hoogste twee maal per jaar het gehalte aan bestrijdingsmiddelen of afbraakproducten daarvan.
2. De metingen worden verricht bij een representatief lozingspunt.
3. De resultaten van de metingen en analyses, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden geregistreerd, gedurende vijf jaren bewaard en op een daartoe strekkend verzoek aan het inrichting-bevoegd gezag of, in geval voorschrift 3, tweede lid van toepassing is, het Wtw-bevoegd gezag overgelegd.
4. Instrumenten die worden gebruikt voor het meten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, mogen een afwijking hebben van ten hoogste tien procent.
5. Het inrichting-bevoegd gezag of, in geval voorschrift 3, tweede lid van toepassing is, het Wtw-bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot:
de uitvoering van de meting, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c;
de analyse, bedoeld in het eerste lid, onderdelen d en e;
het meten, de frequentie van het meten, het tijdstip van dit meten en de analyse van het gehalte aan bestrijdingsmiddelen of afbraakproducten daarvan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.
Voorschrift 16
De voorschriften 4, vijfde lid, 5, tweede lid, 6, tweede lid, 7, derde lid, 8, derde lid, 10, tweede lid, 11, vierde lid, 12, tweede lid, en 14, achtste lid, zijn vanaf 6 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing op het rechtstreeks lozen op een oppervlaktewaterlichaam, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit reeds plaatsvindt.
Voorschrift 17
Voorschrift 1, eerste lid, is tot 1 januari 2005 niet van toepassing op het lozen op de riolering van afvalwater afkomstig van straatkolken op het erf, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit reeds plaatsvindt.
Voorschrift 18
1. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit beperkt lozen op een oppervlaktewaterlichaam plaatsvindt, wordt tot 1 januari 2005 voldaan aan voorschrift 4, eerste lid, indien het afvalwater voorafgaand aan het lozen door een septictank van ten minste 3 m3 wordt geleid.
2. Indien na inwerkingtreding van dit besluit binnen de in voorschrift 3, eerste lid, bepaalde afstanden riolering wordt aangelegd waarop kan worden aangesloten, is in afwijking van voorschrift 2, eerste lid, jo. voorschrift 3, eerste lid, beperkt lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan gedurende 3 jaar, gerekend vanaf het tijdstip waarop aansluiting op de riolering mogelijk is, mits dit afvalwater voorafgaand aan het lozen door een septictank van ten minste 3 m3 wordt geleid.
3. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit lozen op een oppervlaktewaterlichaam plaatsvindt van huishoudelijk afvalwater van meer dan 10 inwonerequivalenten binnen de in artikel 2, onderdeel e, onder 1°, sub bb opgenomen afstanden, is voorschrift 2, eerste lid, tot 1 januari 2005 niet van toepassing mits dit afvalwater voorafgaand aan het lozen door een voorziening voor de individuele behandeling van afvalwater wordt geleid waarmee de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijk worden voorkomen.
4. Indien na inwerkingtreding van dit besluit binnen de in artikel 2, onderdeel e, onder 1°, sub bb, opgenomen afstanden riolering wordt aangelegd waarop kan worden aangesloten, is in afwijking van voorschrift 2, eerste lid, lozen van huishoudelijk afvalwater van meer dan 10 inwonerequivalenten toegestaan gedurende 3 jaar, gerekend vanaf het tijdstip waarop aansluiting op de riolering mogelijk is, mits dit afvalwater voorafgaand aan het lozen door een voorziening voor de individuele behandeling van afvalwater wordt geleid waarmee de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijk worden voorkomen.
Voorschrift 19
Voorschrift 7 is vanaf 6 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing op het rechtstreeks lozen op een oppervlaktewaterlichaam dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit reeds plaatsvindt.
Voorschrift 20
1. Voorschrift 9 is tot 1 oktober 2010 niet van toepassing op kassen die voor 1 oktober 2009 zijn gebouwd.
2. Voorschrift 14, tweede lid, is tot 1 oktober 2010 niet van toepassing op kassen die voor 1 oktober 2009 zijn gebouwd en op die datum niet beschikten over een hemelwateropvangvoorziening.
Niet limitatieve lijst van, voor de goede werking van de zuiveringstechnische werken, niet schadelijke schermmiddelen en reinigingsmiddelen als bedoeld in voorschrift 1, eerste lid, onderdeel p.
niet schadelijke middelen |
REINIGINGSMIDDELEN: |
• fluorhoudende middelen |
• lineaire quaternaire ammoniumverbindingen en benzalkoniumchloride |
• zwakke organische zuren (onder meer mierenzuur, citroenzuur, oxaalzuur, azijnzuur) |
• soda |
SCHERMMIDDELEN: |
• chroomvrije middelen |
Niet limitatieve lijst van, voor de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam, schadelijke en niet schadelijke schermmiddelen en reinigingsmiddelen als bedoeld in voorschrift 2, eerste lid, onderdeel d.
niet schadelijke middelen |
REINIGINGSMIDDELEN: |
• fluorhoudende middelen |
• zwakke organische zuren (onder meer mierenzuur, citroenzuur, oxaalzuur, azijnzuur) |
• soda |
SCHERMMIDDELEN: |
• chroomvrije middelen |
Natriumgehalte in het spui- onderscheidenlijk drainagewater waar beneden drain- dan wel drainagewater kan worden hergebruikt als bedoeld in de voorschriften 11, eerste lid, en 14, zesde lid.
Gewas |
Natriumgehalte drain(age)water in mmol/l |
Tomaat |
8 |
Paprika |
6 |
Komkommer |
6 |
Aubergine |
6 |
Courgette |
6 |
Boon |
6 |
Sla |
5 |
Meloen |
6 |
Aardbei |
3 |
Orchidee |
0 |
Roos |
4 |
Anjer |
4 |
Gerbera |
4 |
Anthurium |
3 |
Amaryllis |
4 |
Lelie |
3 |
Bouvardia |
3 |
Iris |
3 |
Overige |
5 |
Watergift per gewas als bedoeld in voorschrift 14, eerste lid.
Gewasgroep |
Watergift in m3/ha/jaar |
Groep A |
|
Jaarrondteelten van eenmalig oogstbare gewassen met lage teelttemperaturen |
8 600 |
Groep B |
|
Jaarrondteelten van meermalig oogstbare gewassen met hoge teelttemperaturen |
11 400 |
Groep C |
|
Overige, en combinaties van groep A en B, zoals ∗ Jaarrondteelten van eenmalig oogstbare gewassen met hoge teelttemperaturen; ∗ Jaarrondteelten van meermalig oogstbare gewassen; ∗ Gemengde teelten. |
10 000 |
Regelgeving die op dit bijlage is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
Geen
Beleidsregels en circulaires die dit bijlage als wettelijke bevoegdheid hebben
Geen
Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit bijlage
Invoeringsbesluit Waterwet
artikel: XXX, XXX
(18-02-2015)
Datum van inwerking- treding |
Terugwerkende kracht |
Betreft |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Kamerstukken |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Opmerking |
01-01-2013 |
intrekking-regeling |
14-09-2012 |
05-12-2012 |
|||||
wijziging |
25-03-2010 |
10-06-2010 |
||||||
wijziging |
02-12-2009 |
10-12-2009 |
||||||
wijziging |
03-07-2009 |
03-07-2009 |
||||||
wijziging |
15-11-2007 |
15-11-2007 |
||||||
wijziging |
19-09-2007 |
19-09-2007 |
||||||
wijziging |
16-12-2005 |
30-05-2006 |
||||||
nieuwe-regeling |
21-02-2002 |
21-02-2002 |