Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Bijlage I behorende bij de artikelen 9, eerste lid, 21, derde lid onder a, en 24 onder a, van het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998: Het opslaan van vloeibare brandstof in ondergrondse stalen tanks [Geldend t/m 31-12-2007]

Hoofdstuk I Begrippen [Geldend t/m 31-12-2007]

In deze bijlage wordt verstaan onder:

CPR 9-1: Richtlijn 9-1 van de Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen (CPR), getiteld «Vloeibare aardolieprodukten; ondergrondse opslag in stalen tanks en afleverinstallaties voor motorbrandstof; Opslag in grondwaterbeschermingsgebieden», vijfde druk 1993, dan wel de door Onze Minister aangewezen richtlijn van de CPR, die op dat onderwerp betrekking heeft

Kiwa: Kiwa n.v. Instituut voor certificatie, keuringen en advisering integrale kwaliteitszorg voor bouw-, water- en milieusector, gevestigd te Rijswijk

Certificaat: document dat een verklaring van Kiwa of een naar het oordeel van Onze Minister vergelijkbaar buitenlands instituut inhoudt dat de in dat document vermelde en door de producent vervaardigde produkten dan wel het uitgevoerde proces geacht kan worden te voldoen aan de daarvoor geldende eisen, zoals vastgelegd in de desbetreffende Kiwa-beoordelingsrichtlijn of gelijkwaardige beoordelingsrichtlijn van het vergelijkbaar buitenlands instituut

Kiwa-Garantie-merkverklaring: oude benaming van door Kiwa uitgegeven certificaat

Installatie-certificaat: door of namens Kiwa afgegeven certificaat waarin is vastgelegd dat de ondergrondse tank is uitgevoerd en geïnstalleerd overeenkomstig CPR 9-1, paragrafen 5.1 en 5.3 of een gelijkwaardig certificaat afgegeven door een naar het oordeel van Onze Minister vergelijkbaar buitenlands instituut

Keurverklaring: door of namens Kiwa afgegeven certificaat of rapport als bedoeld in paragraaf 5.1 van CPR 9-1 waarin is vermeld dat de tank volgens de daarop van toepassing zijnde voorschriften is geconstrueerd of een gelijkwaardig certificaat of rapport afgegeven door een naar het oordeel van Onze Minister vergelijkbaar buitenlands instituut

bodemweerstandsrapport: een rapport met bevindingen van een meting, uitgevoerd volgens BRL-K903/06, naar de weerstand van de bodem.

gecertificeerd bedrijf: een bedrijf dat op grond van een in het voorschrift genoemde BRL is gecertificeerd door een certificatie-instelling;

BRL: beoordelingsrichtlijn, een door het betrokken College van Deskundigen bindend verklaard document dat wordt gehanteerd als grondslag voor de afgifte en instandhouding van certificaten;

College van Deskundigen: een college dat één of meer BRL's onder beheer heeft en waarin de bij certificatie belanghebbende partijen zijn vertegenwoordigd;

Certificatie-instelling: een door de Raad voor Accreditatie of een daaraan gelijkwaardig instituut in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, geaccrediteerde instelling welke, onder toezicht van het betrokken College van Deskundigen, belast is met de afgifte en instandhouding van certificatie op grond van één of meer BRL's;

KC: keuringscriteria, bindend verklaarde documenten met instructies voor de uitvoering van daarbij genoemde inspectie-activiteiten, die worden gehanteerd als grondslag voor de afgifte en instandhouding van accreditatie;

inspectie-instelling: een bedrijf dat op grond van een in het voorschrift genoemde KC of BRL is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie of een daaraan gelijkwaardig instituut in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

onafhankelijk: onafhankelijk conform NEN-EN 45004, type A;

grondwaterbeschermingsgebied: een gebied waarbinnen de kwaliteit van het grondwater krachtens artikel 1.2 van de Wet milieubeheer wordt beschermd;

AP 08: accreditatieprogramma AP 08, document met instructies voor de uitvoering van de controle op de werking van de Kathodische Bescherming, uitgave februari 1998.

Hoofdstuk II Technische voorschriften voor het opslaan van vloeibare brandstof in een ondergrondse stalen tank (nieuwe tanks) [Geldend t/m 31-12-2007]

Paragraaf 1 Constructie en installatie [Geldend t/m 31-12-2007]

2.0 Met de in deze bijlage bedoelde tanks, overvulbeveiligingen, leidingen en afleverinstallaties worden gelijkgesteld dergelijke producten die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie, dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en eenzelfde mate van bescherming bieden als met dit besluit wordt nagestreefd.

2.0a Een tank wordt niet zodanig onder een bouwwerk geïnstalleerd dat na beëindiging van het opslaan in die tank, verwijdering van de tank onmogelijk is.

2.1 De tank wordt uitgevoerd en geïnstalleerd volgens BRL K903/06 door een gecertificeerd bedrijf.

2.2 Een tank gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied is voorzien van twee peilopeningen.

2.3 Voor het installeren van de tank wordt een bodemweerstandsmeting uitgevoerd volgens BRL K903/06 door een onafhankelijke inspectie-instelling of door een gecertificeerd bedrijf.

2.4 Indien de specifieke electrische weerstand van de grond minder is dan 100 Ohm.m wordt de tank tegen corrosie beschermd door middel van een kathodische bescherming, aangebracht volgens BRL K903/06 door een gecertificeerd bedrijf.

2.5 Een kathodische bescherming wordt binnen twaalf weken na het aanbrengen daarvan volgens AP 08 op zijn goede werking gecontroleerd door een onafhankelijke inspectie-instelling. Indien uit deze controle blijkt, dat de kathodische bescherming niet goed functioneert, wordt deze hersteld. Voorschrift 2.4 is van overeenkomstige toepassing.

2.6[Vervallen.]

2.7 Tot op 7,5 m van de tank is geen beplanting aanwezig, waarvan de wortels in de bekleding van de tank kunnen groeien, tenzij de tank hiertegen doeltreffend is beschermd. Het toepassen van kunststoffolies als bescherming is verboden.

2.8 Ter voorkoming van overlast of explosiegevaar kan het bevoegd gezag ten aanzien van de plaats van de ontluchting nadere eisen stellen.

Paragraaf 2 Gebruik en controle [Geldend t/m 31-12-2007]

2.9 Alle in dit hoofdstuk vermelde certificaten, bewijzen, verklaringen, meetrapporten en schriftelijke uitslagen van keuringen van ondergrondse tankinstallaties moeten op verzoek van het bevoegd gezag kunnen worden getoond.

2.10 In de inrichting is een plattegrond aanwezig waarop de ligging van de ondergrondse tank is aangegeven; wijzigingen worden terstond op de tekening bijgewerkt en gedateerd.

2.11 Indien een redelijk vermoeden bestaat dat een tank of een leiding lek is of in slechte toestand verkeert, wordt deze terstond op dichtheid gecontroleerd volgens KC 104/02 door een onafhankelijke inspectie-instelling. Op een lekke tank is voorschrift 2.22 van toepassing. Leidingen waarvan is geconstateerd dat ze in slechte toestand verkeren, worden direct vervangen.

2.12 Een tank is voorzien van een overvulbeveiliging volgens voorschrift 5.4.1.8 van CPR 9-1. De overvulbeveiliging is van een door het keuringsinstituut goedgekeurd type. Deze overvulbeveiliging wordt bij het opvullen niet aangesproken. Een tank is voor ten hoogste 98 % met vloeistof gevuld. Een tank, die na de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit wordt geïnstalleerd of na een inwendige inspectie volgens KC 105/02 wordt goedgekeurd, moet zijn voorzien van een gecertificeerde overvulbeveiliging volgens BRL-K636/02, gecertificeerd door een certificatie-instelling.

2.13 Alvorens met het vullen wordt begonnen, wordt nauwkeurig vastgesteld tot hoever de tank is gevuld. Het vaststellen van de vloeistofinhoud moet kunnen geschieden in de peilbuis, tenzij de tank is voorzien van een elektronische inhoudsmeter. Een peilbuis is, behoudens tijdens het peilen, gesloten.

Peilstokken zijn voorzien van een elastisch uiteinde om te voorkomen dat de tankwand wordt beschadigd door het peilen en zijn niet vervaardigd van een metaal dat edeler is dan staal. Nadat is vastgesteld tot hoever de tank is gevuld, wordt de in de tank te brengen hoeveelheid vloeistof ingesteld op een debietmeter, die het vullen automatisch stopt indien de ingestelde hoeveelheid in de tank is gebracht. Indien meerdere tanks aan elkaar zijn gekoppeld, is de te vullen tank tijdens het vullen gesepareerd van de andere tanks.

2.14 Het vullen van een tank uit een tankwagen geschiedt door een zowel aan de aanvoerende tankwagen als aan de vulleiding gekoppelde losslang. De tankwagen is tijdens het lossen in de open lucht opgesteld; de motor van de tankwagen is gedurende het aan- en afkoppelen van de losslang(en) niet in werking. Het vullen van een tank geschiedt zonder lekken of morsen. Tijdens het vullen is de peilbuis van de tank niet geopend.

2.15 Onmiddellijk nadat de vloeistof in een tank is overgebracht en de losslang is losgekoppeld, wordt de vulleiding met een goed afsluitende dop gesloten.

2.16 Het vervangen en repareren van gedeelten van een tankinstallatie geschiedt volgens BRL K903/06 door een gecertificeerd bedrijf.

2.17 Buiten de in voorschrift 2.20 vermelde controle wordt bij het vullen de tank telkens gecontroleerd op de aanwezigheid van water. Indien water wordt aangetroffen, dient dit binnen drie dagen te zijn verwijderd.

Paragraaf 3 Periodieke keuringen [Geldend t/m 31-12-2007]

2.18 Een kathodische bescherming wordt jaarlijks volgens AP 08 op zijn goede werking gecontroleerd door een onafhankelijke inspectie-instelling.

2.19 Indien een tank niet behoeft te zijn voorzien van kathodische bescherming, wordt ten minste één maal per 15 jaar een bodemweerstandsmeting uitgevoerd volgens BRL-K903/06 door een onafhankelijke inspectie-instelling of door een gecertificeerd bedrijf. Ten minste eenmaal per jaar wordt de bekleding van een tankinstallatie die niet is voorzien van een kathodische bescherming, beoordeeld volgens KC 103/02 door een onafhankelijke inspectie-instelling, tenzij de specifieke elektrische weerstand van de bodem meer bedraagt dan 100 Ohm.m en beschadiging van de tankinstallatie door zwerfstromen niet te verwachten is.

2.20 Een tank wordt ten minste één maal per jaar gecontroleerd op de aanwezigheid van water en bezinksel volgens KC 102/02 door een onafhankelijke inspectie-instelling. Aanwezig water of bezinksel wordt onmiddellijk verwijderd.

2.21 Van ingevolge voorschrift 2.20 uit een tank verwijderd water moeten de elektrische geleidbaarheid en de zuurgraad worden beoordeeld volgens KC 102/02 door een onafhankelijke inspectie-instelling. Indien op grond van de beoordeling volgens KC 102/02 een inwendige beoordeling van de tank noodzakelijk is, wordt deze beoordeling uitgevoerd volgens KC 105/02 door een onafhankelijke inspectie-instelling. De noodzaak van het uitvoeren van een inwendige beoordeling van de tank wordt terstond aan het bevoegd gezag meegedeeld.

2.22 Indien een tank, na een beoordeling op inwendige corrosie, lekdichtheid of uitwendige beschadiging, uitgevoerd volgens respectievelijk KC 105/02, KC 104/02 of KC 103/02, is afgekeurd, wordt:

  • a.

    dit terstond door degene die opslaat gemeld aan het bevoegd gezag;

  • b.

    de in de tank aanwezige vloeistof onmiddellijk verwijderd;

  • c.

    nagegaan of bodemverontreiniging is opgetreden.

Indien de tank niet wordt gerepareerd of niet kan worden gerepareerd, wordt de lege tank uiterlijk binnen vier maanden verwijderd.

Indien de tank lek is en tot reparatie wordt overgegaan, wordt een bodemonderzoek als omschreven in artikel 13, tweede lid, uitgevoerd. Van de resultaten van dat onderzoek wordt het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.

Reparatie van de tank vindt plaats binnen vier maanden.

2.23 Een tank wordt vervangen ten hoogste 15 jaar nadat deze is geïnstalleerd, tenzij de tank wordt goedgekeurd op grond van KC 106/02 door een onafhankelijke inspectie-instelling. Indien de tank niet wordt vervangen, wordt voornoemde beoordeling na ten hoogste 15 jaar herhaald.

Paragraaf 4 Overige voorschriften [Geldend t/m 31-12-2007]

2.24 Tussen een tank en de muur van een gebouw wordt een afstand van ten minste 0,75 m in acht genomen. Bij de plaatsing van meer dan één tank bedragen de onderlinge afstanden tussen de tanks ten minste 1/3 van de diameter van de grootste tank met een minimum van 0,50 m.

Bij het bepalen van de plaats van een tank nabij muren wordt rekening gehouden met versnijdingen van de fundering.

2.25 Het vulpunt van de tank is zodanig gelegen dat geen gevaar voor aanrijding noch anderszins gevaar of schade in de omgeving kan ontstaan. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de ligging van het vulpunt alsmede met betrekking tot het opstelpunt van de tankauto.

2.26 Het vullen van een tank met lichte olie of halfzware olie, als bedoeld in de artikelen 26 en 28 van de Wet op de accijns, door middel van een pomp is verboden. Het is verboden een tank te vullen met lichte olie of halfzware olie indien daarbij wordt gerookt of enigerlei vuur of open licht aanwezig is of de motor van het voertuig, waarmee de vloeistof wordt aangevoerd, in werking is.

2.27 Om bodemverontreiniging door vloeibare brandstof te kunnen signaleren zijn grondwaterpeilbuizen genstalleerd. De grondwaterpeilbuizen worden zodanig afgewerkt dat de plaatselijke grondwaterstroming niet wordt verstoord. Het filter reikt tot ten minste 0,5 m boven en beneden de gemiddeld hoogste resp. laagste grondwaterstand ter plaatse.

Indien er sprake is van meerdere tanks wordt per groep van drie tanks en per separate tank ten minste één grondwaterpeilbuis geïnstalleerd. Onder een separate tank wordt een tank verstaan die meer dan 10 meter van andere tanks verwijderd ligt.

Dit voorschrift blijft buiten toepassing voor tanks waar de gemiddelde laagste grondwaterstand zich meer dan 5 m beneden het maaiveld bevindt.

2.28 De grondwaterpeilbuis of -peilbuizen worden zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, doch ten minste éénmaal per jaar bemonsterd door een ter zake kundige volgens NEN 5744.

De grondwatermonsters worden op de aanwezigheid van minerale-oliecomponenten volgens NEN 6675 en vluchtige aromaten (BETX) volgens NEN 6407 onderzocht.

2.29 In afwijking van het gestelde in voorschrift 2.27 kan ook worden volstaan met een elektronisch of ander signaleringssysteem dat voor wat betreft de signalering van bodemverontreiniging ten minste gelijkwaardig is aan de in voorschrift 2.28 genoemde verplichting. Voordat een dergelijk systeem wordt geïnstalleerd wordt aan het bevoegd gezag een technisch rapport overgelegd waaruit blijkt dat het systeem inderdaad ten minste gelijkwaardig is.

Hoofdstuk III Technische installatie- en keuringsvoorschriften voor het opslaan van vloeibare brandstof in een bestaande ondergrondse stalen tank [Geldend t/m 31-12-2007]

3.1 De tank is uitgevoerd en geïnstalleerd overeenkomstig CPR 9-1, paragrafen 5.2 en 5.3.

3.2 Indien de specifieke electrische weerstand van de grond minder is dan 50 Ohm.m, wordt de tank tegen corrosie beschermd door middel van een kathodische bescherming volgens voorschrift 5.1.3.2 van CPR 9-1.

In verband met de jaarlijkse controle genoemd in voorschrift 5.4.2.4 van CPR 9-1 verdient het aanbeveling om bij een specifieke electrische bodemweerstand tussen 50 en 100 Ohm.m toch een volledige kathodische bescherming aan te brengen.

3.4 Tot op 7,5 m van de tank is geen beplanting aanwezig, waarvan de wortels in de bekleding van de tank kunnen groeien, tenzij de tank hiertegen doeltreffend is beschermd. Het toepassen van kunststoffolies als bescherming is verboden.

3.5 Degene die opslaat, is in het bezit van:

  • a.

    een keurverklaring dan wel een Kiwa-garantiemerkverklaring,

  • b.

    een installatiecertificaat, en

  • c.

    door of namens het keuringsinstituut afgegeven bewijzen betreffende de jaarlijkse controle op de goede werking van de kathodische bescherming, tenzij op grond van een bodemweerstandrapport kan worden aangetoond dat een kathodische bescherming niet nodig is, dan wel een bewijs van goedkeuring van de tank, dat door of namens het keuringsinstituut is afgegeven na een beoordeling van de tank overeenkomstig CPR 9-1, voorschrift 5.2.1.3 en 5.2.1.4.

3.6 In plaats van de in voorschrift 3.5 genoemde bescheiden volstaat ook een bewijs van beoordeling van de tank volgens KC 106/02 door een onafhankelijke inspectie-instelling.

Informatie geldend op 19-02-2015

Regelgeving die op dit bijlage is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Beleidsregels en circulaires die dit bijlage als wettelijke bevoegdheid hebben

Geen

Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit bijlage

Geen

Overzicht van wijzigingen voor dit bijlage

(19-02-2015)

Ontstaansbron

Inwerkingtreding

Datum van inwerking- treding

Terugwerkende kracht

Betreft

Ondertekening

Bekendmaking

Kamerstukken

Ondertekening

Bekendmaking

Opmerking

wijziging

14-06-2006

Stb. 2006, 308

Alg. 1

01-01-2008

intrekking-regeling

19-10-2007

Stb. 2007, 415

26-11-2007

Stb. 2007, 472

01-02-2003

wijziging

12-12-2002

Stb. 2002, 645

12-12-2002

Stb. 2002, 645

Alg. 2

Inwtr. 3

15-08-1998

nieuwe-regeling

01-07-1998

Stb. 1998, 414

01-07-1998

Stb. 1998, 414

Opmerkingen

  • 1) De wijziging kan niet worden doorgevoerd door de intrekking van de regeling. Deze wijziging kan niet meer in werking treden.

  • 2) De wijzigingsopdracht is niet geheel juist.

  • 3) Bij Stb. 2002/645 is in artikel IV een bepaling betreffende de toepassing gepubliceerd.