In deze bijlage wordt verstaan onder:
CPR 9-5: Richtlijn 9-5 van de Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen (CPR), getiteld «Vloeibare aardolieprodukten; ondergrondse opslag van vloeibare producten in kunststof tanks», eerste druk 1993, dan wel de door Onze Minister aangewezen richtlijn van de CPR, die op dat onderwerp betrekking heeft
CPR 9-1: Richtlijn 9-1 van de Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen (CPR), getiteld «Vloeibare aardolieprodukten; ondergrondse opslag in stalen tanks en afleverinstallaties voor motorbrandstof; Opslag in grondwaterbeschermingsgebieden», vijfde druk 1993, dan wel de door Onze Minister aangewezen richtlijn van de CPR, die op dat onderwerp betrekking heeft
Kiwa: Kiwa n.v. Instituut voor certificatie, keuringen en advisering integrale kwaliteitszorg voor bouw-, water- en milieusector, gevestigd te Rijswijk
Installatie-certificaat: door of namens Kiwa afgegeven certificaat waarin is vastgelegd dat de ondergrondse tank is uitgevoerd en geïnstalleerd overeenkomstig CPR 9-1, paragrafen 5.1 en 5.3 of een gelijkwaardig certificaat afgegeven door een naar het oordeel van Onze Minister vergelijkbaar buitenlands instituut
Keurverklaring: door of namens Kiwa afgegeven certificaat of rapport als bedoeld in paragraaf 5.1 van CPR 9-1 waarin is vermeld dat de tank volgens de daarop van toepassing zijnde voorschriften is geconstrueerd of een gelijkwaardig certificaat of rapport afgegeven door een naar het oordeel van Onze Minister gelijkwaardig buitenlands instituut
bodemweerstandsrapport: een rapport met bevindingen van een meting, uitgevoerd volgens BRL-K903/06, naar de weerstand van de bodem.
gecertificeerd bedrijf: een bedrijf dat op grond van een in het voorschrift genoemde BRL is gecertificeerd door een certificatie-instelling;
BRL: beoordelingsrichtlijn, een door het betrokken College van Deskundigen bindend verklaard document dat wordt gehanteerd als grondslag voor de afgifte en instandhouding van certificaten;
College van Deskundigen: een college dat één of meer BRL's onder beheer heeft en waarin de bij certificatie belanghebbende partijen zijn vertegenwoordigd;
Certificatie-instelling: een door de Raad voor Accreditatie of een daaraan gelijkwaardig instituut in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, geaccrediteerde instelling welke, onder toezicht van het betrokken College van Deskundigen, belast is met de afgifte en instandhouding van certificatie op grond van één of meer BRL's;
KC: keuringscriteria, bindend verklaarde documenten met instructies voor de uitvoering van daarbij genoemde inspectie-activiteiten, die worden gehanteerd als grondslag voor de afgifte en instandhouding van accreditatie;
inspectie-instelling: een bedrijf dat op grond van een in het voorschrift genoemde KC of BRL is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie of een daaraan gelijkwaardig instituut in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
onafhankelijk: onafhankelijk conform NEN-EN 45004, type A;
grondwaterbeschermingsgebied: een gebied waarbinnen de kwaliteit van het grondwater krachtens artikel 1.2 van de Wet milieubeheer wordt beschermd;
AP 08:accreditatieprogramma AP 08, document met instructies voor de uitvoering van de controle op de werking van de Kathodische Bescherming, uitgave februari 1998.
2.0. Met de in deze bijlage bedoelde tanks, overvulbeveiligingen, leidingen en afleverinstallaties worden gelijkgesteld dergelijke producten die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie, dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die eenzelfde mate van bescherming bieden als met dit besluit wordt nagestreefd.
2.0a. Een tank wordt niet zodanig onder een bouwwerk geïnstalleerd dat na beëindiging van het opslaan in die tank, verwijdering van de tank onmogelijk is.
2.1. De tank wordt uitgevoerd en geïnstalleerd volgens BRL K903/06 door een gecertificeerd bedrijf.
2.2. Indien stalen leidingen worden toegepast, moet voor het installeren van de tank een bodemweerstandsmeting zijn uitgevoerd volgens BRL K903/06 door een onafhankelijke inspectie-instelling of door een gecertificeerd bedrijf. Indien de specifieke elektrische weerstand van de grond minder is dan 100 Ohm.m moeten ondergrondse stalen leidingen tegen corrosie worden beschermd door middel van een kathodische bescherming, aangebracht volgens BRL K903/06.
2.3[Vervallen.]
2.4 [Vervallen.]
2.5 [Vervallen.]
2.6 Ter voorkoming van overlast of explosiegevaar kan het bevoegd gezag ten aanzien van de plaats van de ontluchting nadere eisen stellen.
2.7 Alle in dit hoofdstuk vermelde certificaten, bewijzen, verklaringen, meetrapporten en schriftelijke uitslagen van keuringen van ondergrondse tankinstallaties dienen op verzoek van het bevoegd gezag te kunnen worden getoond.
2.8 In de inrichting is een plattegrond aanwezig waarop de ligging van de ondergrondse tank is aangegeven; wijzigingen worden terstond op de tekening bijgewerkt en gedateerd.
2.9. Indien een redelijk vermoeden bestaat dat een tank of een leiding lek is of in slechte toestand verkeert, wordt deze terstond volgens KC 104/02 door een onafhankelijke inspectie-instelling, op dichtheid onderzocht. Een lekke tank wordt direct geledigd en onbruikbaar gemaakt en wordt niet meer gevuld. Leidingen waarvan geconstateerd is dat ze in slechte toestand verkeren, worden direct vervangen. Van het afkeuren en buiten gebruik stellen van een tank of leidingen wordt het bevoegd gezag op de hoogte gesteld.
2.10 Een tank is voorzien van een overvulbeveiliging volgens voorschrift 5.4.1.8 van CPR 9-5. De overvulbeveiliging is van een door het keuringsinstituut goedgekeurd type. Deze overvulbeveiliging wordt bij het opvullen niet aangesproken. Een tank is voor ten hoogste 98 % met vloeistof gevuld. Een tank, die na de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit wordt geïnstalleerd of na een inwendige inspectie volgens KC 105/02 wordt goedgekeurd, moet zijn voorzien van een gecertificeerde overvulbeveiliging volgens BRL-K636/02, gecertificeerd door een certificatie-instelling.
2.11 Alvorens met het vullen wordt begonnen, wordt nauwkeurig vastgesteld tot hoever de tank is gevuld. Het vaststellen van de vloeistofinhoud dient te kunnen geschieden in de peilbuis, tenzij de tank voorzien is van een elektronische inhoudsmeter. Een peilbuis is, behoudens tijdens het peilen, gesloten.
Peilstokken zijn voorzien van een elastisch uiteinde om te voorkomen dat de tankwand wordt beschadigd door het peilen. Nadat is vastgesteld tot hoever de tank is gevuld, wordt de in de tank te brengen hoeveelheid vloeistof ingesteld op een debietmeter, die het vullen automatisch stopt indien de ingestelde hoeveelheid in de tank is gebracht. Indien meerdere tanks aan elkaar zijn gekoppeld, is de te vullen tank tijdens het vullen gesepareerd van de andere tanks.
2.12 Het vullen van een tank uit een tankwagen geschiedt door een zowel aan de aanvoerende tankwagen als aan de vulleiding gekoppelde losslang. De tankwagen is tijdens het lossen in de open lucht opgesteld; de motor van de tankwagen is gedurende het aan- en afkoppelen van de losslang(en) niet in werking. Het vullen van een tank geschiedt zonder lekken of morsen. Tijdens het vullen is de peilgelegenheid niet geopend.
2.13 Onmiddellijk nadat de vloeistof in een tank is overgebracht en de losslang is losgekoppeld, wordt de vulleiding met een goed afsluitende dop gesloten.
2.14. Het vervangen en repareren van gedeelten van een tankinstallatie geschiedt volgens BRL K903/06 door een gecertificeerd bedrijf.
2.15. Een kathodische bescherming ten behoeve van stalen leidingen wordt jaarlijks volgens AP 08 op zijn goede werking gecontroleerd door een onafhankelijke inspectie-instelling.
2.16. Indien stalen leidingen niet behoeven te zijn voorzien van kathodische bescherming, wordt ten minste éénmaal per 15 jaar de specifieke elektrische weerstand van de bodem gemeten volgens BRL-K903/06 door een onafhankelijke inspectie-instelling of door een gecertificeerd bedrijf.
2.17 Indien een tank na een beoordeling op lekdichtheid volgens KC 104/02 is afgekeurd, wordt:
dit terstond door degene die opslaat gemeld aan het bevoegd gezag;
de in de tank aanwezige vloeistof onmiddellijk verwijderd;
nagegaan of bodemverontreiniging is opgetreden.
Indien de tank niet wordt gerepareerd of niet kan worden gerepareerd, wordt de lege tank uiterlijk binnen vier maanden verwijderd.
Indien de tank lek is en tot reparatie wordt overgegaan, wordt een bodemonderzoek als omschreven in artikel 13, tweede lid, uitgevoerd. Van de resultaten van dat onderzoek wordt het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.
Reparatie van de tank vindt plaats binnen vier maanden.
2.18. Een tank wordt ten hoogste 10 jaar nadat deze is geïnstalleerd vervangen, tenzij de tank wordt goedgekeurd volgens KC 106/02 door een onafhankelijke inspectie-instelling. Indien de tank niet wordt vervangen, wordt voornoemde beoordeling na ten hoogste 10 jaar herhaald.
2.19 Tussen een tank en de muur van een gebouw wordt een afstand van ten minste 0,75 m in acht genomen. Bij de plaatsing van meer dan één tank bedragen de onderlinge afstanden tussen de tanks ten minste 1/3 van de diameter van de grootste tank met een minimum van 0,75 m.
Bij het bepalen van de plaats van een tank nabij muren wordt rekening gehouden met versnijdingen van de fundering.
2.20 Het vulpunt van de tank is zodanig gelegen dat geen gevaar voor aanrijding noch anderszins gevaar of schade in de omgeving kan ontstaan. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de ligging van het vulpunt alsmede met betrekking tot het opstelpunt van de tankauto.
Bij het vulpunt dienen maatregelen te worden getroffen voor het afvoeren van statische elektriciteit volgens BRL K903/06.
2.21 Het vullen van een tank met lichte olie of halfzware olie, als bedoeld in de artikelen 26 en 28 van de Wet op de accijns, door middel van een pomp is verboden. Het is verboden een tank te vullen met lichte olie of halfzware olie indien daarbij wordt gerookt of enigerlei vuur of open licht aanwezig is of de motor van het voertuig, waarmee de vloeistof wordt aangevoerd, in werking is.
2.22 Om bodemverontreiniging door vloeibare brandstof te kunnen signaleren zijn grondwaterpeilbuizen genstalleerd. De grondwaterpeilbuizen worden zodanig afgewerkt dat de plaatselijke grondwaterstroming niet wordt verstoord. Het filter reikt tot ten minste 0,5 m boven en beneden de gemiddeld hoogste resp. laagste grondwaterstand ter plaatse.
Indien er sprake is van meerdere tanks, wordt per groep van drie tanks en per separate tank ten minste één grondwaterpeilbuis genstalleerd. Onder een separate tank wordt een tank verstaan die meer dan 10 meter van andere tanks verwijderd ligt.
Dit voorschrift blijft buiten toepassing voor tanks waar de gemiddelde laagste grondwaterstand zich meer dan 5 m beneden het maaiveld bevindt.
2.23 De grondwaterpeilbuis of -peilbuizen worden zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, doch ten minste éénmaal per jaar bemonsterd door een ter zake kundige volgens NEN 5744.
De grondwatermonsters worden op de aanwezigheid van minerale-oliecomponenten volgens NEN 6675 en vluchtige aromaten (BETX) volgens NEN 6407 onderzocht.
2.24 In afwijking van het gestelde in voorschrift 2.22 kan ook worden volstaan met een elektronisch of ander signaleringssysteem dat voor wat betreft de signalering van bodemverontreiniging ten minste gelijkwaardig is aan de in voorschrift 2.23 genoemde verplichting. Voordat een dergelijk systeem wordt geïnstalleerd wordt aan het bevoegd gezag een technisch rapport overgelegd waaruit blijkt dat het systeem inderdaad ten minste gelijkwaardig is.
Regelgeving die op dit bijlage is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
Geen
Beleidsregels en circulaires die dit bijlage als wettelijke bevoegdheid hebben
Geen
Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit bijlage
Geen
(19-02-2015)
Datum van inwerking- treding |
Terugwerkende kracht |
Betreft |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Kamerstukken |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Opmerking |
wijziging |
14-06-2006 |
|||||||
01-01-2008 |
intrekking-regeling |
19-10-2007 |
26-11-2007 |
|||||
wijziging |
12-12-2002 |
12-12-2002 |
||||||
nieuwe-regeling |
01-07-1998 |
01-07-1998 |