Besluit van 23 november 1995, houdende regels met betrekking tot het op of in de bodem of in het oppervlaktewater gebruiken van bouwstoffen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 1 november 1993, nr. MJZ01n93028, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
Gelet op richtlijn nr. 89/106/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lid-staten inzake de voor de bouw bestemde produkten (PbEG 1989, L 40), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 93/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1993 (PbEG L 220);
Gelet op de artikelen 6, 8, 15, 16, 17, en 71 van de Wet bodembescherming, gelet op de artikelen 2a, 2b, 2c en 2d van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor zover het betreft de artikelen 17 tot en met 27 en gelet op artikel 120 van de Woningwet voor zover het betreft artikel 29;
Gezien het advies van de Centrale raad voor de milieuhygiëne van 9 januari 1992, nr. B-92/26, het advies van de Raad van de Waterstaat van 28 november 1991 en de adviezen van de Technische commissie bodembescherming nrs. TCB A89/13 en TCB A91/02 van april 1989 en juli 1991;
De Raad van State gehoord (advies van 1 juli 1994, nr. W08.93.0727);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 21 november 1995, nr. MJZ 95024090, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
Hebben goedgevonden en verstaan: