Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Bijlage 4 Saneringsdoelstelling: invulling kwaliteitseisen bovengrond [Geldend t/m 30-06-2013]

1 Algemeen [Geldend t/m 30-06-2013]

Bij de saneringsaanpak wordt veelal onderscheid gemaakt in twee typen verontreinigingssituaties. Het betreft verontreinigingssituaties, aanwezig in de bovengrond van de bodem en de mobiele verontreinigingssituaties waarbij de betreffende verontreinigingen zowel in de bovengrond als ondergrond aanwezig kunnen zijn. De aard van de verontreinigingen bepaalt in samenhang met de aanwezige bodemopbouw en -samenstelling of er sprake is van een mobiele dan wel immobiele verontreinigingssituatie. Voor de aanpak van de immobiele verontreinigingssituaties in de bovengrond waren in de Regeling locatiespecifieke omstandigheden regels en bepalingen opgenomen die in deze circulaire inhoudelijk ongewijzigd zijn overgenomen. In tekstuele zin is de inhoud van de Regeling in paragraaf 2 van deze bijlage in geringe mate aangepast.

2 Invulling kwaliteitseisen bovengrond [Geldend t/m 30-06-2013]

2.1 Vaststellen bodemfunctie [Geldend t/m 30-06-2013]

De kwaliteitseis voor de bovengrond hangt af van de bodemfunctie. Er zijn zeven bodemfuncties (waarvan drie met subfuncties) onderscheiden waarvoor generieke beschermingsniveaus voor blijvende geschiktheid zijn afgeleid.

De 7 bodemfuncties zijn:

  • a.

    Wonen met tuin;

  • b.

    Plaatsen waar kinderen spelen

    • i)

      met een gemiddelde ecologische waarde;

    • ii)

      met weinig ecologische waarde;

  • c.

    Moestuinen en volkstuinen

    • i)

      met veel gewasconsumptie (grote moestuinen)

    • ii)

      met een gemiddelde gewasconsumptie (kleinere moestuinen)

  • d.

    Landbouw;

  • e.

    Natuur;

  • f.

    Groen met natuurwaarden;

  • g.

    Ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie

    • i)

      niet (nagenoeg) geheel verhard

    • ii)

      (nagenoeg) geheel verhard

Voor elk van de 7 bodemfuncties (inclusief subfuncties) zijn risicoscenario’s afgeleid op basis van:

  • mate van contact van de mens met de bodem: veel of weinig;

  • mate van gewasconsumptie: geen, beperkt, gemiddeld, veel;

  • bescherming van landbouwproductie: wel of geen;

  • bescherming ecologie generiek: matig, gemiddeld, hoog;

  • bescherming ecologie rekening houdend met doorvergiftiging: matig, gemiddeld, hoog.

Uiteindelijk zijn de 7 bodemfuncties geclusterd tot drie bodemfunctieklassen. Voor elke bodemfunctieklasse is één generieke norm afgeleid voor blijvende geschiktheid, op basis van het meest gevoelige scenario binnen de bodemfunctieklasse. De indeling van de bodemfuncties in bodemfunctieklassen is in tabel 1 weergegeven. Tevens is de naam van de generieke norm voor blijvende geschiktheid weergegeven. Bij het vaststellen van de hoogte van de norm is de meest gevoelige functie bepalend geweest.

Tabel 1 Indeling in bodemfunctieklassen en naam bodemnorm

Afgeleide bodemnorm voor blijvende geschiktheid

Bodemfuncties die één bodemfunctieklasse vormen

Achtergrondwaarden

Landbouw

Natuur

Moestuinen-volkstuinen

Maximale Waarde wonen

Wonen met tuin

Plaatsen waar kinderen spelen

Groen met natuurwaarden

Maximale Waarde industrie

Ander groen, bebouwing, infrastructuur, industrie

In het rapport: Ken uw (water)bodemkwaliteit, de risico’s inzichtelijk, (SenterNovem 1 september 2007, 3BODM0704) is de onderbouwing van deze normen beschreven.

In de Regeling bodemkwaliteit staan per stof de waarden voor de verschillende normen.

2.2 Mogelijke saneringsmaatregelen [Geldend t/m 30-06-2013]

Sanering van bodemverontreinigingsituaties kan door middel van de volgende maatregelen plaatsvinden:

  • a.

    het afgraven van de verontreinigde grond;

  • b.

    het verwijderen van de verontreinigende stoffen uit de grond of het grondwater;

  • c.

    het toepassen van technieken die biologische afbraak/omzetting of chemische omzetting tot niet schadelijke eindproducten tot gevolg hebben;

  • d.

    het isoleren van de verontreinigingsituatie door middel van het aanbrengen van een leeflaag of andere duurzame afdeklaag.

In veel gevallen volstaat het aanbrengen van een leeflaag. Voor de bodemfuncties ‘wonen met tuin’, ‘plaatsen waar kinderen spelen’, ‘groen met natuurwaarden’, en ‘ander groen’ geldt als standaardaanpak het aanbrengen van een leeflaag.

Indien, veelal in het geval van de bodemfuncties ‘bebouwing, infrastructuur en industrie’, sprake is van verharding en/of bebouwing is de verontreinigingsituatie automatisch geïsoleerd. Deze isolatie wordt dan gevormd door een afdeklaag, bestaande uit beton, asfalt, stelconplaten of flinke oppervlakten aaneengesloten bestrating met klinkers en tegels. Indien dergelijke constructies duurzaam en aaneengesloten zijn uitgevoerd, kunnen daarmee blootstellingrisico’s in afdoende mate worden tegengegaan.

Voor de bodemfuncties ‘natuur’, ‘landbouw’ en ‘moes- en volkstuinen’ is geen standaardaanpak uitgewerkt. Als sanering aan de orde is zullen per geval de benodigde saneringsmaatregelen worden vastgesteld.

2.3 Eisen aan dikte leeflagen [Geldend t/m 30-06-2013]

Indien de saneringsmaatregel het aanbrengen van een leeflaag inhoudt, worden de volgende eisen aan die leeflaag gesteld:

  • a.

    de leeflaag heeft een standaarddikte van één meter;

  • b.

    in tuinen kan afhankelijk van de bewortelingsdiepte een grotere diepte, variërend van 1 tot 1,5 meter gewenst zijn;

  • c.

    bij overig begroeid terrein mag de dikte variëren van 0,5–1,5 meter, afhankelijk van de bewortelingsdiepte;

  • d.

    een van de standaarddikte afwijkende leeflaag is mogelijk onder bijzondere omstandigheden, zoals een hoge grondwaterstand, ter beoordeling aan bevoegd gezag;

Onder de leeflaag wordt als regel een signaallaag aangebracht, die tot doel heeft te waarschuwen voor verontreiniging die zich onder die signaallaag bevindt.

2.4 Terugsaneerdoelstelling en kwaliteitseisen leeflaag en aanvulgrond [Geldend t/m 30-06-2013]

Gemeenten dienen in het kader van het Besluit bodemkwaliteit te kiezen voor generiek of gebiedsspecifiek beleid. Het bevoegd gezag Wbb sluit aan bij de in het generieke beleid gehanteerde Achtergrondwaarden en Maximale Waarden voor de klasse wonen en industrie als terugsaneerwaarden en als kwaliteitseis voor leeflagen en aanvulgrond. Als een gemeente heeft gekozen voor gebiedspecifiek beleid wordt aanbevolen dat het bevoegd gezag voor de te hanteren terugsaneerwaarden en kwaliteitseisen van aanvulgrond en leeflagen aansluit bij de vastgestelde Lokale Maximale Waarden. Het bevoegd gezag Wbb heeft de mogelijkheid hiervan af te wijken en gebiedsspecifieke terugsaneerwaarden te hanteren.

Als er aanleiding is om te saneren en de bodemkwaliteit in de contactzone niet voldoet aan de bij de bodemfunctieklasse behorende waarde, kan de saneerder de bodemkwaliteit herstellen door zoveel grond af te graven dat de bodemkwaliteit daaraan wel voldoet. Het uitgangspunt is dat in het geval van generiek beleid de Achtergrondwaarden en Maximale Waarden voor wonen en industrie of in het geval van gebiedspecifiek beleid de Lokale Maximale Waarden als terugsaneerwaarden gelden. De saneerder kan ook een leeflaag die voldoet aan de van toepassing zijnde kwaliteitseis aanbrengen.

Indien voldaan is aan de van toepassing zijnde kwaliteitseis, wordt het beoogde gebruik niet belemmerd door de aanwezige verontreiniging. Er zal dus steeds bij de gemeenten moeten worden nagegaan in welke bodemfunctieklasse het gebied is ingedeeld waarin het saneringsgeval zich bevindt of dat er sprake is van lokale maximale Waarden voor het betreffende gebied.

Informatie geldend op 19-02-2015

Overzicht van wijzigingen voor dit bijlage

(19-02-2015)

Ontstaansbron

Inwerkingtreding

Datum van inwerking- treding

Terugwerkende kracht

Betreft

Ondertekening

Bekendmaking

Kamerstukken

Ondertekening

Bekendmaking

Opmerking

01-07-2013

intrekking-regeling

Stcrt. 2013, 16675

Stcrt. 2013, 16675

07-04-2009

nieuwe-regeling

Stcrt. 2009, 67

Stcrt. 2009, 67