Conform het BBO wordt een titel van opsporingsbevoegdheid verleend dan wel verlengd indien daartoe noodzaak bestaat, de boa betrouwbaar en bekwaam is.
De bevoegdheid tot het opsporen van de in de akte van beëdiging vermelde strafbare feiten is gebonden aan een geldigheidsduur van maximaal vijf jaren en kan steeds met vijf jaren worden verlengd. In het laatste geval zal door het Ministerie van Veiligheid en Justitie opnieuw worden getoetst op noodzakelijkheid, betrouwbaarheid en bekwaamheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden.
Er is voldaan aan het noodzaakcriterium wanneer naar het oordeel van de Minister van Veiligheid en Justitie, de opsporingsbevoegdheid noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie van de betreffende persoon of de dienst waarbij deze werkzaam is, en een beroep op de politie voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden bezwaarlijk, niet mogelijk of niet wenselijk is.Artikel 4, lid 1 BBO.
Dit is het noodzaakcriterium. Over de noodzaak voor toekenning van (extra) opsporingsbevoegdheid wordt door de boa-werkgever advies gevraagd aan de direct toezichthouder en toezichthouder.Het noodzaakcriterium wordt ook gehanteerd voor de toekenning van politiebevoegdheden en geweldsmiddelen. Onder politiebevoegdheden worden verstaan de bevoegdheid om gepast geweld te gebruiken alsmede de bevoegdheid om een veiligheidsfouillering uit te voeren (respectievelijk artikel 8, eerste en derde lid van de Politiewet 1993). Onder geweldsmiddelen worden in deze circulaire verstaan de handboeien, de wapenstok, de pepperspray, het vuurwapen en de surveillancehond (gecertificeerde diensthond). Ook hiervoor geldt dat het toekennen van politiebevoegdheden en/of geweldsmiddelen in beginsel slechts plaats vindt aan rechtspersonen zoals omschreven in paragraaf 2.2.1.
Voor de toekenning van de geweldsbevoegdheid van artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, gelden de volgende criteria:
de boa moet zelf verdachten kunnen aanhouden en overbrengen naar een plaats van verhoor;
er is geen beroep op de politie mogelijk;
de bevoegdheid tot het gebruik van geweld staat in verhouding tot de toe te kennen dan wel toegekende opsporingsbevoegdheid;
de geweldsbevoegdheid en de veiligheidsfouillering mogen eerst worden uitgeoefend indien de boa heeft voldaan aan de bekwaamheidseisen als gesteld in de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Buitengewoon opsporingsambtenaar en ambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten (RTGB). De wijze waarop van de veiligheidsfouillering gebruik dient te worden gemaakt, is nader geregeld in de artikelen 20 en 21 van de Ambtsinstructie.
Het toepassen van geweld met gebruik van een geweldsmiddel is een bevoegdheid die in beginsel alleen toekomt aan de gewapende macht van de overheid (de krijgsmacht) en de politie. Derhalve worden slechts in uitzonderlijke gevallen geweldsmiddelen aan anderen toegekend. Mede vanuit de doelstelling van de Wet wapens en munitie (WWM) wordt een restrictief beleid gehanteerd, verwoord in het ‘neen, tenzij...’ principe. Het toekennen van geweldsmiddelen aan een boa geschiedt slechts indien de noodzaak hiertoe door de aanvrager aangetoond is en indien zijn bekwaamheid in de omgang met het betreffende wapen is aangetoond (zie ook art. 5, eerste lid, Regeling wapens en munitie, RWM). Het toekennen van de geweldsmiddelen wordt tevens afhankelijk gesteld van de in redelijkheid te verwachten kans dat de boa bij de vervulling van zijn functie met geweld of dreiging met geweld wordt geconfronteerd.
De criteria voor toekenning van geweldsmiddelen worden hieronder beschreven. Elke aanvraag tot het toekennen van geweldsmiddelen wordt afzonderlijk beoordeeld aan de hand van de volgende criteria.
Voor welke soort wetsovertreding(en) is de opsporingsbevoegdheid verleend? Bij het handhaven van artikelen uit het Wetboek van Strafrecht kan het gebruik van een geweldsmiddel meer proportioneel zijn dan bijvoorbeeld bij het handhaven van het ordeningsrecht.
Wat is de aard van de te verwachten agressie? Toekenning van een geweldsmiddel kan geïndiceerd zijn indien de verwachting is dat de boa daadwerkelijk te maken krijgt met fysiek geweld, in tegenstelling tot situaties waarbij de te verwachten agressie louter verbaal van aard is.
Over welke geweldsmiddelen kan de boa op basis van zijn taakstelling beschikken? Indien het bezwaarlijk of onmogelijk is om op een andere wijze te voorzien in de veiligheid van de boa, kan hem een geweldsmiddel worden toegekend.
In welke frequentie en mate hebben zich in het verleden situaties voorgedaan waarbij bewapening wenselijk was geweest? Indien sprake is van toename van het aantal gevallen dat de boa met geweld wordt geconfronteerd waarbij de aanwezigheid van enig geweldsmiddel wenselijk zou zijn geweest, kan een geweldsmiddel worden toegekend.
Indien de beantwoording van bovenstaande vragen nog onvoldoende duidelijkheid geeft over de aanwezigheid van de noodzaak, kunnen aanvullende vragen naar de (on)mogelijkheid van politieassistentie en de aandacht bij de scholing van boa’s voor het onderwerp sociale vaardigheden nog een nadere indicatie geven. Indien zich vaak situaties voordoen waarin het aanwenden van sociale vaardigheden en geweldsbeheersingstechnieken niet (meer) afdoende zijn, kan er aanleiding zijn voor het toekennen van geweldsmiddelen. De toekenning geldt voor het gehele opsporingsgebied van de boa. In bijlage A-II staan de politiebevoegdheden en de geweldsmiddelen nader omschreven inclusief eventuele aanvullende toekenningseisen per geweldsmiddel.
(19-03-2015)
Datum van inwerking- treding |
Terugwerkende kracht |
Betreft |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Kamerstukken |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Opmerking |
01-01-2016 |
intrekking-regeling |
10-01-2011 |
10-01-2011 |
Stcrt. 2011, 926
|
||||
nieuwe-regeling |
10-01-2011 |
10-01-2011 |
Opmerkingen
1) Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2011/926 gesteld op 31 maart 2014.