Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Bijlage I behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer [Geldend t/m 30-09-2010]

Categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de wet, en categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 8.2, tweede lid, van de wet, ten aanzien waarvan gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn

Categorie 1 [Geldend t/m 30-09-2010]

1.1. Inrichtingen waar:

  • a.

    een of meer elektromotoren aanwezig zijn met een vermogen of een gezamenlijk vermogen groter dan 1,5 kW, met dien verstande, dat bij de berekening van het gezamenlijk vermogen een elektromotor met een vermogen van 0,25 kW of minder buiten beschouwing blijft;

  • b.

    een of meer verbrandingsmotoren aanwezig zijn met een vermogen of een gezamenlijk vermogen groter dan 1,5 kW, met dien verstande, dat bij de berekening van het gezamenlijk vermogen een verbrandingsmotor met een vermogen van 0,25 kW of minder buiten beschouwing blijft;

  • c.

    een of meer voorzieningen of installaties aanwezig zijn voor het verstoken van brandstoffen met een thermisch vermogen of een gezamenlijk thermisch vermogen groter dan 130 kW.

1.2. Voor de toepassing van onderdeel 1.1 blijven buiten beschouwing:

  • a.

    elektromotoren, verbrandingsmotoren en installaties voor het verstoken van brandstoffen die tijdelijk in een bepaalde omgeving aanwezig zijn;

  • b.

    elektromotoren, die in een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd, ten behoeve van dat gebouw worden aangewend;

  • c.

    elektromotoren van bruggen, viadukten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen.

1.3. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen:

  • a.

    waar een of meer elektromotoren of verbrandingsmotoren aanwezig zijn met een totaal geïnstalleerd motorisch vermogen van 15 MW of meer;

  • b.

    voor het verstoken van brandstoffen met een thermisch vermogen van 50 MW of meer;

  • c.

    voor het beproeven van:

    • 1°.

      verbrandingsmotoren waarbij voorzieningen of installaties aanwezig zijn voor het afremmen van een gezamenlijk motorisch vermogen van 1 MW of meer;

    • 2°.

      straalmotoren of -turbines met een stuwkracht van 9 kN of meer;

    • 3°.

      straalmotoren of -turbines met een op as overgebracht vermogen van 250 kW of meer;

  • d.

    voor het vervaardigen van petrochemische produkten of chemicaliën met een niet in een gesloten gebouw geïnstalleerd motorisch vermogen van 1 MW of meer.

Categorie 2 [Geldend t/m 30-09-2010]

2.1. Inrichtingen voor:

  • a.

    het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van gassen of gasmengsels, al of niet in samengeperste tot vloeistof verdichte of onder druk in vloeistof opgeloste toestand;

  • b.

    het regelen of meten van de druk of stroming van gas of gasstromen.

2.2. Voor de toepassing van onderdeel 2.1 blijven buiten beschouwing:

  • a.

    een of meer bovengrondse drukhouders of insluitsystemen met een inhoud of een gezamenlijke inhoud kleiner dan 0,025 m3 voor het opslaan van licht ontvlambare, ontvlambare, schadelijke of irriterende gassen of gasmengsels, al of niet in samengeperste tot vloeistof verdichte of onder druk in vloeistof opgeloste toestand;

  • b.

    ten hoogste twee bovengrondse, niet op een bouwplaats opgestelde drukhouders of insluitsystemen, elk met een inhoud van 0,15 m3 of minder voor het opslaan van propaan ten behoeve van ruimteverwarming, warmwatervoorziening, het bereiden van voedingsmiddelen of huishoudelijk gebruik;

  • c.

    een of meer drukhouders of insluitsystemen met een inhoud of een gezamenlijke inhoud kleiner dan 1 m3 voor het opslaan van andere dan de onder a of b genoemde gassen of gasmengsels of zuurstof, al of niet in samengeperste tot vloeistof verdichte of onder druk in vloeistof opgeloste toestand, met uitzondering van ontplofbare, zeer licht ontvlambare, zeer vergiftige, vergiftige, oxyderende, corrosieve, carcinogene, mutagene of teratogene gassen of gasmengsels.

2.3. Voor de toepassing van onderdeel 2.1, onder b, blijven buiten beschouwing inrichtingen met een nominale belasting van 10 Nm3/uur of minder bij een aanvoerdruk van ten hoogste 800 kPa of met een nominale belasting van 500 Nm3/uur of minder bij een aanvoerdruk van ten hoogste 20 kPa.

2.4. Voor de toepassing van onderdeel 2.2, onder b, wordt onder propaan een produkt verstaan dat hoofdzakelijk bestaat uit propaan en propeen, met geringe hoeveelheden ethaan, butanen en butenen, voor zover de dampspanning bij 70 graden C ten hoogste 3100 kPa bedraagt.

2.5. Onderdeel 2.2, onder b, is niet van toepassing indien de drukhouder of het insluitsysteem respectievelijk de drukhouders of insluitsystemen zijn opgesteld in een inrichting waar andere stationaire drukhouders of insluitsystemen voor de opslag van tot vloeistof verdichte gassen aanwezig zijn.

2.6. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft:

  • a.

    inrichtingen voor opslag en overslag van koolwaterstoffen in gasvormige toestand met een capaciteit voor de opslag van deze stoffen of produkten van 100.103 m3 of meer;

  • b.

    aardgasbehandelingsinstallaties en gasverzamelinrichtingen, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 10.106 m3 per dag (bij 1 bar en 273 K) of meer;

  • c.

    luchtscheidingsbedrijven, met een benodigde hoeveelheid lucht ten behoeve van het eindprodukt van 10.103 kg per uur of meer.

Categorie 3 [Geldend t/m 30-09-2010]

3.1. Inrichtingen waar ontplofbare stoffen, preparaten of produkten worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt, verpakt of herverpakt, opgeslagen of overgeslagen, waarbij onder ontplofbare stoffen worden verstaan de stoffen of preparaten als bedoeld in artikel 2 van het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen, dan wel de stoffen, preparaten of andere produkten, die zijn ingedeeld in de internationale transport-gevarenklasse 1 als bedoeld in bijlage 1 van het Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG), alsmede nitro-cellulose.

3.2. Voor de toepassing van onderdeel 3.1 blijft het opslaan van ten hoogste de volgende hoeveelheden buiten beschouwing:

  • a.

    10 000 tot gevarengroep 1.4 van het VLG behorende patronen dan wel onderdelen daarvan voor vuurwapens met een kaliber van niet meer dan 13,2 mm of voor schietgereedschap;

  • b.

    1 kg tot gevarengroep 1.1 van het VLG behorend zwart buskruit;

  • c.

    3 kg tot gevarengroep 1.3 van het VLG behorend rookzwak buskruit;

  • d.

    10 kg tot gevarengroep 1.4 van het VLG behorend pyrotechnisch speelgoed;

  • e.

    10 kg tot gevarengroep 1.4 van het VLG behorend consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit.

3.3. Voor de toepassing van onderdeel 3.1 blijft buiten beschouwing het herladen als bedoeld in artikel 17 van de Regeling wapens en munitie.

3.4. Indien sprake is van gelijktijdig opslaan van zwart en rookzwak buskruit, als bedoeld in onderdeel 3.2, onder b en c, dient voor de berekening van de hoeveelheden die dan ten hoogste mogen worden opgeslagen de hoeveelheid zwart buskruit, vermenigvuldigd met twee, te worden opgeteld bij de hoeveelheid rookzwak buskruit; de zo berekende hoeveelheid mag de hoeveelheid van 3 kg niet te boven gaan, met dien verstande dat de hoeveelheid zwart buskruit de hoeveelheid van 1 kg niet te boven gaat.

3.5. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen waar:

  • a.

    meer dan 10 000 kilogram consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit wordt opgeslagen of consumentenvuurwerk wordt bewerkt in de zin van het Vuurwerkbesluit;

  • b.

    professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit worden opgeslagen of bewerkt in de zin van het Vuurwerkbesluit, tenzij sprake is van opslag van uitsluitend theatervuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit in een hoeveelheid van ten hoogste 25 kilogram;

  • c.

    meer dan 25 kilogram, maar niet meer dan ten hoogste 50 000 kilogram in beslag genomen vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in de zin van het Vuurwerkbesluit worden opgeslagen.

Categorie 4 [Geldend t/m 30-09-2010]

4.1. Inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van de volgende stoffen, preparaten of andere produkten:

4.2. Voor de toepassing van onderdeel 4.1 blijven apotheken en praktijken voor de uitoefening van de geneeskunst als huisarts en de diergeneeskunst buiten beschouwing.

4.3. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor het vervaardigen van:

  • a.

    één of meer van de volgende stoffen of produkten, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 5.106 kg per jaar of meer:

    • 1.

      ammoniak;

    • 2.

      azijnzuur of azijnzuuranhydride;

    • 3.

      benzeen, tolueen, xyleen of naftaleen;

    • 4.

      chloor;

    • 5.

      ethanol met een gehalte van ten minste 94%;

    • 6.

      fenol of cresol;

    • 7.

      fosfor- of stikstofhoudende kunstmeststoffen;

    • 8.

      fosforzuur;

    • 9.

      isocyanaten;

    • 10.

      onverzadigde organische verbindingen met een molecuulmassa van 110 of minder;

    • 11.

      rayon of viscose;

    • 12.

      salpeterzuur;

    • 13.

      synthetische organische polymeren;

    • 14.

      titaandioxide, vanadiumpentoxide, zinkoxide, molybdeenoxide of loodoxide;

    • 15.

      zoutzuur;

    • 16.

      zwavel, zwavelzuur, zwaveligzuur of zwaveldioxide;

  • b.

    één of meer van de volgende stoffen of produkten, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 10.103 kg per jaar of meer:

    • 1.

      aminen;

    • 2.

      calciumcarbide (carbid) of siliciumcarbide (carborundum);

    • 3.

      carbonblack;

    • 4.

      carbonilchloride (fosgeen);

    • 5.

      fosfor;

    • 6.

      koolstofdisulfide;

    • 7.

      organische sulfiden (thioethers) of organische disulfiden;

    • 8.

      thiolen (mercaptanen);

  • c.

    gehalogeneerde organische verbindingen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.106 kg per jaar of meer;

  • d.

    methanol met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.106 kg per jaar of meer;

  • e.

    alle volgende stoffen of produkten, met een totale capaciteit ten aanzien daarvan van 1.106 kg per jaar of meer:

    • 1.

      aromatische aldehyden;

    • 2.

      esters van alifatische monocarbonzuren;

    • 3.

      eugenolderivaten;

    • 4.

      fenolische esters;

    • 5.

      ketonen met een molecuulmassa groter dan 150;

    • 6.

      terpentijnoliederivaten.

Categorie 5 [Geldend t/m 30-09-2010]

5.1. Inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen.

5.2. Voor de toepassing van onderdeel 5.1 blijven buiten beschouwing:

  • a.

    een of meer houders of insluitsystemen met een inhoud of een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 0,02 m3 voor het opslaan van licht ontvlambare vloeistoffen, waarvan het vlampunt lager is gelegen dan 21 graden C;

  • b.

    een of meer houders of insluitsystemen met een inhoud of een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 0,2 m3 voor het opslaan van ontvlambare vloeistoffen, waarvan het vlampunt gelijk of hoger is gelegen dan 21 graden C doch lager dan 55 graden C;

  • c.

    een of meer houders of insluitsystemen met een inhoud of een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 1 m3 voor het opslaan van brandbare vloeistoffen, waarvan het vlampunt gelijk of hoger is gelegen dan 55 graden C.

5.3. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor:

  • a.

    het opslaan of overslaan van aardolie of koolwaterstoffen in vloeibare toestand met een capaciteit voor de opslag van deze stoffen of produkten van 100.103 m3 of meer;

  • b.

    het raffineren, kraken of vergassen van aardolie of aardoliefracties met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.109 kg per jaar of meer.

Categorie 6 [Geldend t/m 30-09-2010]

6.1. Inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van harsen, dierlijke of plantaardige oliën of vetten.

6.2. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor het vervaardigen van:

  • a.

    oliën en vetten uit dierlijke of plantaardige grondstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 250.106 kg per jaar of meer;

  • b.

    vetzuren of alkanolen uit dierlijke of plantaardige oliën of vetten met een capaciteit ten aanzien daarvan van 50.106 kg per jaar of meer.

Categorie 7 [Geldend t/m 30-09-2010]

7.1. Inrichtingen voor:

  • a.

    het bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van dierlijke of overige organische meststoffen;

  • b.

    het vervaardigen, bewerken, opslaan of overslaan van anorganische nitraathoudende meststoffen.

7.2. Voor de toepassing van onderdeel 7.1, onder a, blijft buiten beschouwing het opslaan van 10 m3 of minder dierlijke of andere organische vaste meststoffen.

7.3. Voor de toepassing van onderdeel 7.1, onder b, blijft buiten beschouwing het opslaan of overslaan van 1000 kg of minder anorganische nitraathoudende meststoffen die als gevolg van hun ammoniumnitraatgehalte niet kunnen ontploffen.

7.4. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor het bewerken of verwerken van van buiten de inrichting afkomstige dierlijke meststoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 25.103 m3 per jaar of meer.

Categorie 8 [Geldend t/m 30-09-2010]

8.1. Inrichtingen voor:

  • a.

    het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren;

  • b.

    het slachten van dieren;

  • c.

    het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van huiden, bont, leer of lederhalffabrikaten;

  • d.

    het bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van produkten, die bij het slachten van dieren vrijkomen;

  • e.

    de destructie van dieren als bedoeld in artikel 5 van de Destructiewet.

8.2. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft:

  • a.

    inrichtingen voor het vervaardigen van vet, lijm, as, kool, proteïne of gelatine uit beenderen of huiden met een capaciteit ten aanzien daarvan van 5.106 kg per jaar of meer;

  • b.

    inrichtingen als bedoeld in onderdeel 8.1, onder e.

Categorie 9 [Geldend t/m 30-09-2010]

9.1. Inrichtingen voor:

  • a.

    het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van vlees of vleeswaren;

  • b.

    het bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van vis, weekdieren, schaaldieren of produkten, die bij de bewerking of verwerking daarvan vrijkomen;

  • c.

    het vervaardigen van brood, banket, chocoladeprodukten, beschuit, koek of biscuit;

  • d.

    het vervaardigen, bewerken of verwerken van voedingsmiddelen, genotmiddelen of grondstoffen daarvoor;

  • e.

    het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van voedingsmiddelen voor dieren of grondstoffen daarvoor;

  • f.

    het telen, behandelen, verhandelen, opslaan of overslaan van landbouwprodukten.

9.2 Voor de toepassing van onderdeel 9.1, onder e en f, blijven buiten beschouwing inrichtingen voor het opslaan van:

  • a.

    tot balen geperst of gebundeld hooi, stro of vlas met een drogestof-gehalte van meer dan 30%, of

  • b.

    bieten of aardappelen met een capaciteit ten behoeve daarvan van niet meer dan 750 m3

9.3. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor:

  • a.

    het vervaardigen van melkpoeder, weipoeder of andere gedroogde zuivelprodukten met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1,5.103 kg per uur of meer;

  • b.

    het vervaardigen van consumptiemelk, consumptiemelkprodukten of geëvaporiseerde melk of -melkprodukten met een melkverwerkingscapaciteit ten aanzien daarvan van 55.106 kg per jaar of meer;

  • c.

    het concentreren van melk of melkprodukten door middel van indamping met een waterverdampingscapaciteit ten aanzien daarvan van 20.103 kg per uur of meer;

  • d.

    het vervaardigen van veevoeder met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.103 kg per uur of meer;

  • e.

    het drogen van groenvoer met een waterverdampingscapaciteit ten aanzien daarvan van 10.103 kg per uur of meer;

  • f.

    het opslaan of overslaan van veevoeder met een verwerkingscapaciteit ten aanzien daarvan van 0,5.106 kg per uur of meer;

  • g.

    het vervaardigen van suiker uit suikerbieten met een capaciteit ten aanzien daarvan van 2,5.106 kg suikerbieten per dag of meer;

  • h.

    het vervaardigen van gist met een capaciteit ten aanzien daarvan van 5.106 kg per jaar of meer;

  • i.

    het vervaardigen van zetmeel of zetmeelderivaten met een capaciteit ten aanzien daarvan van 10.103 kg per uur of meer;

  • j.

    het opslaan of overslaan van granen, meelsoorten, zaden, gedroogde peulvruchten, mais, of derivaten daarvan met een verwerkingscapaciteit ten aanzien daarvan van 0,5.106 kg per uur of meer.

Categorie 10 [Geldend t/m 30-09-2010]

10.1. Inrichtingen waar gewasbeschermingsmiddelen of biociden, als bedoeld in artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, worden vervaardigd, bewerkt, opgeslagen of overgeslagen.

10.2. Voor de toepassing van onderdeel 10.1 blijven buiten beschouwing het opslaan van 10 kg of minder gewasbeschermingsmiddelen of biociden, tenzij bij het opslaan van de gewasbeschermingsmiddelen of biociden sprake is of zou zijn van het aanwezig hebben van een gevaarlijke stof, als bedoeld in artikel 8 van het Besluit risico's zware ongevallen 1999.

Categorie 11 [Geldend t/m 30-09-2010]

11.1. Inrichtingen voor het winnen, vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van:

  • a.

    keramische produkten, bak-, sier- of bestratingsstenen, dakpannen, porselein, aardewerk, kalkzandsteen, cement, cementmortel, cementwaren of kalk;

  • b.

    betonmortel of betonwaren;

  • c.

    ertsen, mineralen, derivaten van ertsen of mineralen, minerale produkten of mergel;

  • d.

    asbest of asbesthoudende produkten;

  • e.

    glas of glazen voorwerpen;

  • f.

    asfalt of asfalthoudende produkten;

  • g.

    steen, gesteente of stenen voorwerpen, niet zijnde puin;

  • h.

    zand of grind;

  • i.

    grond.

11.2. Voor de toepassing van onderdeel 11.1, onder a en e, blijven buiten beschouwing inrichtingen met een of meer ovens met een thermisch vermogen of een gezamenlijk thermisch vermogen van 5 kW of minder, die bestemd zijn voor de vervaardiging of bewerking van genoemde produkten.

11.3. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor:

  • a.

    het opslaan of overslaan van ertsen, mineralen of derivaten van ertsen of mineralen met een oppervlakte voor de opslag daarvan van 2000 m2 of meer;

  • b.

    het malen, roosten, pelletiseren of doen sinteren van ertsen of derivaten daarvan met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.106 kg per jaar of meer;

  • c.

    het vervaardigen van:

    • 1°.

      cement of cementklinker met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.106 kg per jaar of meer;

    • 2°.

      cement- of betonmortel met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.103 kg per uur of meer;

    • 3°.

      cement- of betonwaren met behulp van persen, triltafels of bekistingstrillers met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.103 kg per dag of meer;

    • 4°.

      glasvezel, glazuren, emailles, glaswol of steenwol met een capaciteit ten aanzien daarvan van 5.106 kg per jaar of meer;

    • 5°.

      asfalt of asfaltprodukten in een buiten opgestelde eenheid, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.103 kg per uur of meer;

    • 6°.

      cokes uit steenkool met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.106 kg per jaar of meer;

  • d.

    het vergassen van steenkool met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.106 kg per jaar of meer;

  • e.

    het vervaardigen, bewerken of verwerken van glas of glazen voorwerpen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 10.103 kg per uur of meer;

  • f.

    het bewerken of verwerken van gesteente, afkomstig uit kolenmijnen, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 10.106 kg per jaar of meer;

  • g.

    het winnen van steen, met uitzondering van grind en mergel, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.103 kg per uur of meer;

  • h.

    het winnen, breken, malen, zeven of drogen van mergel;

  • i.

    het winnen van zand of grind met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.103 kg per uur of meer;

  • j.

    het breken, malen, zeven of drogen van zand, grond, grind of steen, met uitzondering van mergel, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.106 kg per jaar of meer, indien zodanige inrichting een inrichting is voor zand- of grindwinning waarvoor op grond van artikel 3 van de Ontgrondingenwet een vergunning is vereist;

  • k.

    het breken, malen, zeven of drogen van:

    • 1°.

      zand, grond, grind of steen, met uitzondering van puin en mergel;

    • 2°.

      kalkzandsteen, kalk;

    • 3°.

      steenkolen of andere mineralen of derivaten daarvan,

met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.106 kg per jaar of meer, indien zodanige inrichting niet een inrichting is voor zand- of grindwinning, waarvoor op grond van artikel 3 van de Ontgrondingenwet een vergunning is vereist;

  • l.

    het vervaardigen van asfalt of asfaltproducten in een inpandig opgestelde eenheid, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 100.103 kg per uur of meer.

Categorie 12 [Geldend t/m 30-09-2010]

12.1. Inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van metalen, metalen voorwerpen of schroot dan wel behandelen van de oppervlakte van metalen of metalen voorwerpen.

12.2. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen:

  • a.

    voor het vervaardigen van ruw ijzer, ruw staal of primaire non-ferrometalen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.106 kg per jaar of meer;

  • b.

    waar een of meer warmband- of koudwalsen aanwezig zijn voor het tot platen omvormen van metalen of hun legeringen, waarvan het smeltpunt hoger is dan 800 K, en waarbij de dikte van het aangevoerde materiaal groter is dan 1 mm en waar het produktieoppervlak ten aanzien daarvan 2000 m2 of meer bedraagt;

  • c.

    waar een of meer wals- of trekinstallaties aanwezig zijn voor het tot profiel- of stafmateriaal omvormen van metalen of hun legeringen, waarvan het smeltpunt hoger is dan 800 K en waar het produktieoppervlak ten aanzien daarvan 2000 m2 of meer bedraagt;

  • d.

    waar een of meer wals-, trek- of lasinstallaties aanwezig zijn voor het produceren van metalen buizen en waar het produktieoppervlak ten aanzien daarvan 2000 m2 of meer bedraagt;

  • e.

    voor het smeden van ankers of kettingen en waar het produktieoppervlak ten aanzien daarvan 2000 m2 of meer bedraagt;

  • f.

    voor het produceren, renoveren of schoonmaken van metalen ketels, vaten, tanks of containers en waar het produktieoppervlak ten aanzien daarvan 2000 m2 of meer bedraagt;

  • g.

    voor het samenvoegen van plaat-, profiel-, staf- of buismaterialen door middel van smeden, klinken, lassen of monteren en waar het niet in een gesloten gebouw ondergebrachte produktieoppervlak ten aanzien daarvan 2000 m2 of meer bedraagt;

  • h.

    voor het smelten of gieten van metalen of hun legeringen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 4.106 kg per jaar of meer;

  • i.

    voor het smelten van lood met een capaciteit ten aanzien daarvan van 2,5.106 kg per jaar of meer.

Categorie 13 [Geldend t/m 30-09-2010]

13.1. Inrichtingen voor:

  • a.

    het vervaardigen, onderhouden, repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen, verhandelen, verhuren of proefdraaien van:

    • 1°.

      vliegtuigen;

    • 2°.

      trams of onderdelen daarvan;

    • 3°.

      motoren, motorvoertuigen of -vaartuigen;

    • 4°.

      caravans;

    • 5°.

      landbouwwerktuigen;

    • 6°.

      bromfietsen;

  • b.

    het parkeren van 3 of meer voor het vervoer van goederen langs de weg bestemde motorvoertuigen, gelede motorvoertuigen, aanhangwagens of opleggers, waarvan de massa van het ledige voertuig, vermeerderd met het laadvermogen, meer bedraagt dan 3500 kg.

13.2. Voor de toepassing van onderdeel 13.1, onder b, blijven buiten beschouwing parkeerterreinen die deel uitmaken van openbare wegen of weggedeelten en parkeerterreinen die voor het openbaar verkeer openstaan.

13.3. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor:

  • a.

    het vervaardigen of assembleren van automobielen of motoren voor automobielen met een produktieoppervlak ten aanzien daarvan van 10.103 m2 of meer;

  • b.

    voor het bouwen, onderhouden, repareren of het behandelen van de oppervlakte van metalen schepen met een langs de waterlijn te meten lengte van 25 m of meer;

  • c.

    het reinigen van tankschepen.

Categorie 14 [Geldend t/m 30-09-2010]

14.1.

  • a.

    Spoorwegemplacementen;

  • b.

    inrichtingen voor het onderhouden, repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen, verhandelen, verhuren of proefdraaien van spoorvoertuigen of onderdelen daarvan.

14.2 Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover de inrichtingen zijn bestemd voor het samenstellen van treinen of treindelen door middel van het stoten of heuvelen van spoorvoertuigen, bestemd voor goederenvervoer.

Categorie 15 [Geldend t/m 30-09-2010]

Inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, behandelen, opslaan of overslaan van hout of kurk dan wel van houten, kurken of houtachtige voorwerpen.

Categorie 16 [Geldend t/m 30-09-2010]

16.1. Inrichtingen voor:

  • a.

    het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan, overslaan of reinigen van textiel, woningtextiel, textielgrondstoffen, bont, leer, vlas of produkten hiervan;

  • b.

    het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van papierstof, papier of produkten hiervan;

  • c.

    toepassen van grafische technieken.

16.2. Voor de toepassing van onderdeel 16.1 blijven buiten beschouwing inrichtingen voor het opslaan van gebundeld vlas met een drogestof-gehalte van meer dan 30%.

16.3. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen:

  • a.

    waar 50 of meer mechanisch aangedreven weefgetouwen aanwezig zijn;

  • b.

    voor het vervaardigen van papier of celstof met een capaciteit ten aanzien daarvan van 3.103 kg per uur of meer.

Categorie 17 [Geldend t/m 30-09-2010]

17.1. Inrichtingen waar met vuurwapens wordt geschoten of met ontvlambare of ontplofbare voorwerpen wordt geworpen.

17.2. Voor de toepassing van onderdeel 17.1 blijven buiten beschouwing inrichtingen waarop door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht uitsluitend met niet-scherpe patronen wordt geschoten.

Categorie 18 [Geldend t/m 30-09-2010]

18.1. Hotels, restaurants, pensions, cafés, cafetaria's, snackbars en discotheken, alsmede aanverwante inrichtingen waar tegen vergoeding logies worden verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

18.2. Voor de toepassing van onderdeel 18.1 blijven buiten beschouwing inrichtingen waar:

  • a.

    voorzieningen aanwezig zijn voor het gelijktijdig kunnen verstrekken van uitsluitend logies en ontbijt aan ten hoogste 15 personen, of

  • b.

    ten hoogste 15 standplaatsen voor kampeermiddelen aanwezig zijn.

Categorie 19 [Geldend t/m 30-09-2010]

19.1.

  • a.

    Inrichtingen waar drie of meer speelautomaten aanwezig zijn die zijn opgesteld voor gebruik door anderen dan de eigenaar of de houder;

  • b.

    dansscholen en andere inrichtingen waar een of meer voorzieningen aanwezig zijn voor het dansen;

  • c.

    sportscholen, sporthallen en andere inrichtingen, niet zijnde sportterreinen, waar een of meer voorzieningen of installaties aanwezig zijn voor het beoefenen van sport;

  • d.

    muziekscholen, muziekoefenlokalen en andere inrichtingen waar een of meer voorzieningen aanwezig zijn voor het beoefenen van muziek;

  • e.

    sportterreinen, openluchttheaters en andere inrichtingen waar een of meer voorzieningen aanwezig zijn voor recreatieve doeleinden en waar een geluidsinstallatie is opgesteld;

  • f.

    inrichtingen voor het bieden van gelegenheid tot zwemmen;

  • g.

    inrichtingen of terreinen, geen openbare weg zijnde, waar gelegenheid wordt geboden tot het gebruiken van:

    • 1°.

      gemotoriseerde modelvliegtuigen, -vaartuigen of -voertuigen;

    • 2°.

      bromfietsen, motorvoertuigen of andere gemotoriseerde voer- of vaartuigen in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden;

  • h.

    jachthaven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van tien of meer pleziervaartuigen;

  • i.

    inrichtingen waar met bogen of boogwapens of met wapens, werkend met luchtdruk of gasdruk, wordt geschoten.

19.2. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot categorie 19.1, onder g, 2°, voor zover het betreft terreinen, geen openbare weg zijnde, die bestemd of ingericht zijn voor het in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden rijden met gemotoriseerde voertuigen, en die daartoe acht uren per week of meer opengesteld zijn.

19.3. Voor de toepassing van onderdeel 19.2 blijven buiten beschouwing terreinen die langer zijn opengesteld, indien dit een gevolg is van ruimere openingstijden gedurende ten hoogste drie weekeinden per kalenderjaar, met het oog op het houden van wedstrijden op die terreinen of het voorbereiden van zodanige wedstrijden. Tot het weekeinde worden gerekend: zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen of daarmee gelijkgestelde dagen als bedoeld in artikel 3 van de Algemene termijnenwet, die op een vrijdag of op een maandag vallen.

Categorie 20 [Geldend t/m 30-09-2010]

20.1.

  • a.

    Inrichtingen voor het omzetten van:

    • 1°.

      windenergie in mechanische, elektrische of thermische energie;

    • 2°.

      hydrostatische energie in elektrische of thermische energie;

    • 3°.

      elektrische energie in stralingsenergie;

    • 4°.

      thermische energie in elektrische energie;

  • b.

    transformatorstations, met niet in een gesloten gebouw ondergebrachte transformatoren, met een maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen van 200 MVA of meer.

20.2. Voor de toepassing van onderdeel 20.1, onder a, 1°, blijven buiten beschouwing windmolens of windturbines met een rotordiameter kleiner dan 2 m.

20.3. Voor de toepassing van onderdeel 20.1, onder a, 3°, blijven buiten beschouwing inrichtingen met een elektrisch vermogen of gezamenlijk vermogen voor de omzetting van die elektrische energie kleiner dan 4 kW.

20.4. Voor de toepassing van onderdeel 20.1, onder a, 4°, blijven buiten beschouwing inrichtingen met een elektrisch vermogen of gezamenlijk vermogen kleiner dan 1,5 kW.

20.5. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van de inrichtingen bedoeld in onderdeel 20.1, onder b.

Categorie 21 [Geldend t/m 30-09-2010]

21.1. Inrichtingen waarin:

  • a.

    laboratoria, dierverblijven, opslagruimten of kassen aanwezig zijn, die zijn bestemd voor:

    • 1°.

      de genetische modificatie van organismen of

    • 2°.

      het voor onderwijs, onderzoek, ontwikkeling of niet-industriële doeleinden vermeerderen, opslaan, toepassen, voorhanden hebben, vervoeren, zich ontdoen of vernietigen van genetisch gemodificeerde organismen in hoeveelheden van niet meer dan tien liter cultuurvloeistof per eenheid of in hoeveelheden die om andere redenen zijn te beschouwen als kleinschalig;

  • b.

    dierverblijven, opslagruimten, kassen of installaties voor produktie-processen aanwezig zijn, die zijn bestemd voor het niet-kleinschalig vermeerderen, opslaan, toepassen, voorhanden hebben, vervoeren, zich ontdoen of vernietigen van genetisch gemodificeerde organismen.

21.2. Onder de in onderdeel 21.1 bedoelde handelingen worden niet begrepen:

Categorie 22 [Geldend t/m 30-09-2010]

Inrichtingen voor het opslaan of overslaan van andere stuk- of bulkgoederen dan de stoffen, preparaten of produkten, die in een andere in deze bijlage opgenomen categorie worden genoemd, met een oppervlakte voor de opslag daarvan van 2000 m2 of meer.

Categorie 23 [Geldend t/m 30-09-2010]

23.1.

  • a.

    Algemene, academische of categoriale ziekenhuizen;

  • b.

    inrichtingen voor het bieden van medische behandeling, verpleging, of huisvesting tezamen met verzorging.

23.2. Voor de toepassing van onderdeel 23.1 blijven buiten beschouwing praktijken voor de uitoefening van de geneeskunst als huisarts en van de diergeneeskunst.

Categorie 24 [Geldend t/m 30-09-2010]

24.1. Inrichtingen voor het vervaardigen van koolelektroden.

24.2. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 50.106 kg per jaar of meer.

Categorie 25 [Geldend t/m 30-09-2010]

Inrichtingen voor het reinigen van drukhouders, insluitsystemen, ketels, vaten, mobiele tanks, tankauto's, tank- of bulkcontainers.

Categorie 26 [Geldend t/m 30-09-2010]

Inrichtingen voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken.

Categorie 27 [Geldend t/m 30-09-2010]

27.1. Inrichtingen voor het opslaan, behandelen of reinigen van afvalwater.

27.2. Voor de toepassing van onderdeel 27.1 blijft buiten beschouwing het opslaan van afvalwater in septic-tanks.

27.3. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor het reinigen van afvalwater door middel van waterstraal- of oppervlaktebeluchters met een capaciteit van 120.103 of meer vervuilingseenheden als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, onderdeel a, van de Waterwet.

Categorie 28 [Geldend t/m 30-09-2010]

28.1. Inrichtingen voor:

  • a.

    het opslaan van:

    • 1°.

      huishoudelijke afvalstoffen, die ten aanzien daarvan een capaciteit hebben van 5 m3 of meer;

    • 2°.

      bedrijfsafvalstoffen, die ten aanzien daarvan een capaciteit hebben van 5 m3 of meer;

    • 3°.

      5 of meer autowrakken;

    • 4°.

      gevaarlijke afvalstoffen;

  • b.

    het bewerken, verwerken, vernietigen of overslaan van afvalstoffen;

  • c.

    het storten van afvalstoffen;

  • d.

    het anderszins op of in de bodem brengen van afvalstoffen.

28.2. Voor de toepassing van onderdeel 28.1 worden onder huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen niet begrepen dierlijke of overige organische meststoffen, niet zijnde zuiveringsslib, tenzij sprake is van het verbranden of vernietigen van die meststoffen dan wel het storten van die meststoffen.

28.3. Voor de toepassing van onderdeel 28.1 blijven buiten beschouwing:

  • a.

    inrichtingen voor het uitsluitend opslaan, behandelen of reinigen van afvalwater;

  • b.

    inrichtingen voor zover het betreft werken waarbij, anders dan voor het opslaan:

    • 1°.

      minder dan 1 m3 huishoudelijke afvalstoffen op of in de bodem worden gebracht;

    • 2°.

      minder dan 50 m3 bedrijfsafvalstoffen op of in de bodem worden gebracht;

  • c.

    inrichtingen voor zover het betreft toepassingen van bouwstoffen, grond of baggerspecie waarop het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is en waarin wordt gehandeld in overeenstemming met de bepalingen van dat besluit;

  • d.

    inrichtingen voor het opslaan van autowrakken in het kader van hulpverlening aan kentekenhouders door een daartoe aangewezen organisatie of instantie of in het kader van onderzoek door politie of justitie;

  • e.

    inrichtingen voor het boven- of ondergronds opslaan, al dan niet in combinatie met verdichting, van huishoudelijke of bedrijfsafvalstoffen in containers met een capaciteit of gezamenlijke capaciteit van ten hoogste 35 m3;

  • f.

    inrichtingen voor het op of in de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam brengen van onderhoudsspecie van de klasse 0, 1 of 2, overeenkomstig de classificatie krachtens het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen, indien deze onderhoudsspecie ten hoogste dezelfde klasse heeft als de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam waarin de onderhoudsspecie wordt gebracht, met uitzondering van inrichtingen die niet in open verbinding staan met een ander oppervlaktewaterlichaam.

28.4. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor:

  • a.

    het opslaan van de volgende afvalstoffen:

    • 1°.

      van buiten de inrichting afkomstige ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 35 m3 of meer;

    • 2°.

      van buiten de inrichting afkomstige zuiveringsslib, kolenreststoffen of afvalgips met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.103 m3 of meer;

    • 3°.

      van buiten de inrichting afkomstige verontreinigde grond, waaronder begrepen verontreinigde baggerspecie, met een capaciteit ten aanzien daarvan van 10.10 m3 of meer;

    • 4°.

      5 of meer autowrakken;

    • 5°.

      van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen;

    • 6°.

      andere dan de onder 1° tot en met 5° genoemde van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.103 m3 of meer;

  • b.

    het overslaan van van buiten de inrichting afkomstige:

    • 1°.

      huishoudelijke afvalstoffen of van buiten de inrichting afkomstige bedrijfsafvalstoffen met een opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 1.103 m3 of meer;

    • 2°.

      gevaarlijke afvalstoffen;

  • c.

    • 1°.

      het ontwateren, microbiologisch of anderszins biologisch of chemisch omzetten, agglomereren, deglomereren, mechanisch, fysisch of chemisch scheiden, mengen, verdichten of thermisch behandelen - anders dan verbranden - van van buiten de inrichting afkomstige huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 15.106 kg per jaar of meer;

    • 2°.

      het bewerken, verwerken of vernietigen - anders dan verbranden - van van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen;

  • d.

    het bewerken, verwerken of vernietigen van autowrakken;

  • e.

    het verbranden van:

    • 1°.

      van buiten de inrichting afkomstige huishoudelijke afvalstoffen;

    • 2°.

      van buiten de inrichting afkomstige bedrijfsafvalstoffen;

    • 3°.

      van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen;

  • f.

    het op of in de bodem brengen van huishoudelijke afvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen om deze stoffen daar te laten;

  • g.

    het geheel of gedeeltelijk vernietigen van van buiten de inrichting afkomstige genetisch gemodificeerde organismen als afvalstoffen of voorkomend in afvalstoffen.

28.5. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor het verdichten, scheuren, knippen of breken van schroot van ferro- of non-ferrometalen door middel van mechanische werktuigen met een motorisch vermogen of een gezamenlijk motorisch vermogen van 25 kW of meer.

28.6. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft werken waarbij, anders dan voor het opslaan:

  • a.

    1 m3 of meer huishoudelijke afvalstoffen op of in de bodem worden gebracht, tenzij het werk deel uitmaakt van een inrichting en de afvalstoffen uit die inrichting afkomstig zijn;

  • b.

    50 m3 of meer bedrijfsafvalstoffen op of in de bodem worden gebracht, tenzij het werk deel uitmaakt van een inrichting en de afvalstoffen uit die inrichting afkomstig zijn;

  • c.

    gevaarlijke afvalstoffen op of in de bodem worden gebracht.

28.7. Voor de toepassing van onderdeel 28.4, onder a, 1°, 2°, 3° en 6°, en onder c, 1°, blijven buiten beschouwing inrichtingen voor het uitsluitend opslaan, bewerken, verwerken of vernietigen - anders dan verbranden van de volgende afvalstoffen:

  • a.

    papier;

  • b.

    textiel;

  • c.

    ferro- of non-ferrometalen;

  • d.

    schroot;

  • e.

    glas.

28.8. Voor de toepassing van onderdeel 28.4, onder a, 1°, 5°, en 6°, blijven buiten beschouwing inrichtingen voor het opslaan, ter uitvoering van een verplichting tot inname van afvalstoffen, opgelegd bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 10.17 of artikel 15.32, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer, van de betrokken afvalstoffen, voorzover die afvalstoffen zijn afgegeven door of ingezameld bij particuliere huishoudens of naar aard en hoeveelheid met die van particuliere huishoudens vergelijkbaar zijn.

28.9. Voor de toepassing van onderdeel 28.4, onder a, 5°, blijven buiten beschouwing:

  • a.

    inrichtingen waar uitsluitend gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen die zijn afgegeven door, of ingezameld bij, particuliere huishoudens voorzover deze bestaan uit producten die gelijksoortig zijn aan de producten die door degene die de inrichting drijft aan particulieren ter beschikking worden gesteld;

  • b.

    inrichtingen waar uitsluitend gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen, die zijn ontstaan bij bouw-, onderhouds-, of herstelwerkzaamheden die buiten de inrichting zijn verricht door degene die de inrichting drijft;

  • c.

    inrichtingen waar uitsluitend gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen, die zijn afgegeven door of ingezameld bij particuliere huishoudens, met een capaciteit ten aanzien daarvan van minder dan 35 m3.

Informatie geldend op 04-07-2015

Regelgeving die op dit bijlage is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Beleidsregels en circulaires die dit bijlage als wettelijke bevoegdheid hebben

Geen

Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit bijlage

  1. Beoordelingswijze piekgeluiden voor spoorwegemplacementen
    tekst: tekst

  2. Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
    tekst: tekst

Overzicht van wijzigingen voor dit bijlage

(04-07-2015)

Ontstaansbron

Inwerkingtreding

Datum van inwerking- treding

Terugwerkende kracht

Betreft

Ondertekening

Bekendmaking

Kamerstukken

Ondertekening

Bekendmaking

Opmerking

wijziging

17-10-1997
samen met
15-03-2005

Stb. 1997, 493
samen met
Stb. 2005, 168

Alg. 1

01-10-2010

intrekking-regeling

25-03-2010

Stb. 2010, 144

10-06-2010

Stb. 2010, 231

04-07-2010

wijziging

09-12-2009

Stb. 2009, 605

09-12-2009

Stb. 2009, 605

22-12-2009

wijziging

02-12-2009

Stb. 2009, 535

10-12-2009

Stb. 2009, 549

01-06-2008

wijziging

29-04-2008

Stb. 2008, 160

29-04-2008

Stb. 2008, 160

01-01-2008

wijziging

19-10-2007

Stb. 2007, 415

26-11-2007

Stb. 2007, 472

Alg. 2

wijziging

22-11-2007

Stb. 2007, 469

20-12-2007

Stb. 2007, 571

Inwtr. 3

17-10-2007

wijziging

05-09-2007

Stb. 2007, 334

10-10-2007

Stb. 2007, 386

Inwtr. 4

09-01-2007

wijziging

27-11-2006

Stb. 2006, 619

27-11-2006

Stb. 2006, 619

01-01-2007

wijziging

20-10-2006

Stb. 2006, 586

07-12-2006

Stb. 2006, 661

28-04-2005

wijziging

15-03-2005

Stb. 2005, 168

15-03-2005

Stb. 2005, 168

Alg. 5

01-01-2005

wijziging

15-11-2004

Stb. 2004, 619

20-12-2004

Stb. 2004, 741

01-10-2004

wijziging

03-08-2004

Stb. 2004, 422

20-09-2004

Stb. 2004, 475

03-09-2004

wijziging

03-08-2004

Stb. 2004, 418

03-08-2004

Stb. 2004, 418

Alg. 6

13-08-2004

wijziging

06-07-2004

Stb. 2004, 340

06-07-2004

Stb. 2004, 340

25-02-2004

wijziging

16-01-2004

Stb. 2004, 26

23-02-2004

Stb. 2004, 71

01-10-2003

wijziging

04-04-2003

Stb. 2003, 172

27-08-2003

Stb. 2003, 356

02-07-2002

wijziging

24-05-2002

Stb. 2002, 259

24-05-2002

Stb. 2002, 259

08-05-2002

wijziging

09-04-2002

Stb. 2002, 189

01-05-2002

Stb. 2002, 206

Inwtr. 7

01-03-2002

wijziging

22-01-2002

Stb. 2002, 33

26-02-2002

Stb. 2002, 114

09-01-2002

tot 01-01-2001

wijziging

25-10-2001

Stb. 2002, 2

25-10-2001

Stb. 2002, 2

Inwtr. 8

13-07-2001

wijziging

05-07-2001

Stb. 2001, 336

05-07-2001

Stb. 2001, 336

01-10-2000

wijziging

22-07-2000

Stb. 2000, 330

22-07-2000

Stb. 2000, 330

01-09-1999

wijziging

28-06-1999

Stb. 1999, 293

28-06-1999

Stb. 1999, 293

Alg. 9

19-07-1999

wijziging

27-05-1999

Stb. 1999, 234

08-07-1999

Stb. 1999, 305

01-07-1999

wijziging

29-06-1998

Stb. 1998, 406

29-06-1998

Stb. 1998, 406

01-04-1998

wijziging

05-01-1998

Stb. 1998, 22

26-02-1998

Stb. 1998, 143

Inwtr. 10

01-02-1998

wijziging

20-08-1997

Stb. 1997, 531

20-08-1997

Stb. 1997, 531

01-01-1998

wijziging

17-10-1997

Stb. 1997, 493

17-10-1997

Stb. 1997, 493

06-05-1995

wijziging

20-03-1995

Stb. 1995, 163

20-03-1995

Stb. 1995, 163

01-03-1993

nieuwe-regeling

05-01-1993

Stb. 1993, 50

27-01-1993

Stb. 1993, 59

Opmerkingen

  • 1) Deze wijziging treedt niet meer in werking. De wijziging is ingetrokken bij Stb. 2005/168.

  • 2) Abusievelijk geeft het Staatsblad een wijzigingsopdracht voor bijlage 1 in plaats van bijlage I.

  • 3) Treedt voor het toepassen van grond en baggerspecie in de Nederlandse territoriale zee in werking op 1 oktober 2008 (Stb. 2008/382).

  • 4) Treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in werking treedt.

  • 5) Artikel IV van het Wijzigingsbesluit Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer in verband met beheer afvalstoffen bevat overgangsrecht m.b.t. deze wijziging.

  • 6) De wijzigingsopdracht is niet geheel juist.

  • 7) Treedt in werking als Stb. 2001/346 in werking treedt.

  • 8) Werkt terug tot en met 1 januari 2001.

  • 9) Abusievelijk is door het Staatsblad onderdeel f i.p.v. e toegevoegd.

  • 10) Treedt in werking als Wet tot aanvulling van de Wet milieubeheer (gevolgen gesloten stortplaatsen voor het milieu) in werking treedt.