Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Artikel 25

  • 1

    De ontvanger kan onder door hem te stellen voorwaarden aan een belastingschuldige voor een bepaalde tijd bij beschikking uitstel van betaling verlenen. Gedurende het uitstel vangt de dwanginvordering niet aan, dan wel wordt deze geschorst.

  • 2

    Het uitstel kan tussentijds bij beschikking worden beëindigd.

  • 3

    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaren in de gevallen waarin belastingaanslagen in de schenk- of erfbelasting zijn opgelegd en door de voldoening daarvan zonder uitstel een sociaal-economisch dan wel cultureel belang in gevaar zou komen en dat uitstel niet of onvoldoende mogelijk is ingevolge de overige leden van dit artikel.

  • 4

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van 12 maanden en voor de eventuele verlenging daarvan op grond van artikel 3.64, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van artikel 3.64, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het uitstel wordt beëindigd indien de herinvesteringen niet leiden tot in Nederland belastbare winst van de onderneming en bij emigratie van de belastingschuldige.

  • 5

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van de artikelen 3.83, eerste lid of tweede lid, 3.133, tweede lid, onderdelen h of j, 3.136, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid, of 7.2, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het in de eerste volzin bedoelde uitstel wordt verleend tot uiterlijk het begin van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. De in de eerste volzin bedoelde regels kunnen mede betrekking hebben op het stellen van voldoende zekerheid. Het uitstel wordt beëindigd indien zich een omstandigheid voordoet als genoemd in artikel 19b, eerste lid, of tweede lid, eerste volzin, van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel 3.133, tweede lid, onderdelen a tot en met g, i en k, of artikel 3.135, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 6

    [Vervallen.]

  • 7

    Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling als bedoeld in de artikelen 110 en 111 van het Douanewetboek van de Unie.

  • 8

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd ter zake van geconserveerd inkomen als bedoeld in artikel 2.8, vierde, vijfde, zesde of zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of ter zake van geconserveerd inkomen door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van die wet of van artikel 7.5, vierde, vijfde of zevende lid, van die wet. De in de eerste volzin bedoelde regels kunnen mede betrekking hebben op het stellen van voldoende zekerheid.

    Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen, worden vervreemd in de zin van de artikelen 4.12 of 4.16, eerste lid, onderdelen a tot en met g, i, j of k, tweede lid, derde lid of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. In geval van een vervreemding in het kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting 2001, een splitsing als bedoeld in artikel 3.56 van die wet of een fusie als bedoeld in artikel 3.57 van die wet kan het uitstel van betaling onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet. In geval van een vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdelen e, f en g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of wegens een verdeling van een nalatenschap of een huwelijksgemeenschap binnen twee jaren na het overlijden van de erflater onderscheidenlijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap, kan het uitstel van betaling eveneens onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet. In geval van schenking aan een natuurlijk persoon kan het uitstel van betaling eveneens onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet;

    • b.

      ingeval de vennootschap waarin de belastingschuldige de aandelen of winstbewijzen houdt, reserves aan de belastingschuldige heeft uitgedeeld, voor een bedrag ter grootte van het bedrag van die uitgedeelde reserves, vermenigvuldigd met:

      • 1°.

        het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag van de uitgedeelde reserves op de aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en

      • 2°.

        het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag van die uitgedeelde reserves meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag;

      verminderd met de over die uitgedeelde reserves in Nederland verschuldigde dividendbelasting of inkomstenbelasting en de daarover in het buitenland feitelijk geheven belasting;

    • c.

      in geval van een teruggaaf van wat op aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening is gestort dan wel van wat door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd.

    Indien rechten die besloten liggen in de aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen overgaan op andere aandelen of winstbewijzen, worden die andere aandelen of winstbewijzen geacht eveneens aan het uitstel ten grondslag te liggen.

  • 9

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van een vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen aan een natuurlijk persoon of aan een rechtspersoon als bedoeld in de tweede volzin, indien de koper de tegenprestatie schuldig is gebleven, de vervreemde aandelen ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal van de vennootschap uitmaken en de bezittingen van de vennootschap waarop het aanmerkelijk belang betrekking heeft niet in belangrijke mate onmiddellijk of middellijk bestaan uit beleggingen.

    Een rechtspersoon als bedoeld in de eerste volzin is een besloten vennootschap of een andere vennootschap waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld en in een aandelenregister de aandeelhouders worden geadministreerd, welke is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie of een bij ministeriële regeling aangewezen andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en waarvan alle aandelen worden gehouden door een natuurlijk persoon.

    Het uitstel wordt beëindigd indien aflossingen plaatsvinden dan wel de koper van de aandelen of winstbewijzen deze vervreemdt of wanneer daaruit reguliere voordelen van substantiële omvang worden genoten.

  • 10

    Voor de toepassing van het negende lid wordt het begrip vervreemding opgevat overeenkomstig artikel 4.12 en 4.16, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 11

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van inkomen uit aanmerkelijk belang omdat de vennootschap waarop het belang betrekking heeft op verzoek van haar aandeelhouder aandelen in een andere vennootschap heeft overgedragen aan een natuurlijk persoon of aan een rechtspersoon als bedoeld in het negende lid, tweede volzin, tegen een tegenprestatie lager dan de waarde in het economische verkeer. Dit uitstel wordt slechts verleend wanneer de overgedragen aandelen ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal van de vennootschap uitmaken en de bezittingen van de vennootschap waarop de overgedragen aandelen betrekking hebben niet in belangrijke mate onmiddellijk of middellijk bestaan uit beleggingen.

    Het uitstel wordt beëindigd indien de begiftigde aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen, vervreemdt of wanneer daaruit reguliere voordelen van substantiële omvang worden genoten.

  • 12

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaren voor belastingaanslagen betreffende de schenk- of erfbelasting, bedoeld in artikel 35b, derde lid, van de Successiewet 1956. Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • b.

      ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

    • c.

      ingeval zich ten aanzien van de verkrijger tijdens de in de eerste volzin bedoelde periode een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 35e, eerste lid, van de Successiewet 1956.

  • 13

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen in de schenk- of erfbelasting voor zover die belastingen kunnen worden toegerekend aan de verkrijging van een vordering op een medeverkrijger ter zake van door deze medeverkrijger verkregen ondernemingsvermogen, als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, van de Successiewet 1956. Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • b.

      ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

    • c.

      ingeval zich ten aanzien van de medeverkrijger tijdens de in de eerste volzin bedoelde periode een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 35e, eerste lid, van de Successiewet 1956;

    • d.

      voor zover de vordering, bedoeld in de eerste volzin, wordt voldaan.

  • 14

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting die is verschuldigd wegens het beëindigen van een terbeschikkingstelling van een zaak in de zin van artikel 3.91 of artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001, welke belasting kan worden toegerekend aan het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economisch verkeer van die zaak, ingeval de zaak waarvan de terbeschikkingstelling is beëindigd:

    • a.

      niet is vervreemd;

    • b.

      is vervreemd waarbij de koper de overdrachtsprijs schuldig is gebleven, of

    • c.

      is geschonken.

    Het uitstel wordt beëindigd:

    • 1°.

      wanneer de zaak niet is vervreemd: ingeval de zaak wordt vervreemd, in geval de belastingschuldige overlijdt, in geval van faillissement van de belastingschuldige of in geval de schuldsanering natuurlijke personen ten aanzien van hem van toepassing is;

    • 2°.

      wanneer de overdrachtsprijs schuldig is gebleven: ingeval aflossingen plaatsvinden, in geval de koper de zaak vervreemdt, in geval de belastingschuldige overlijdt, in geval van faillissement van de belastingschuldige of in geval de schuldsanering natuurlijke personen ten aanzien van hem van toepassing is;

    • 3°.

      wanneer is geschonken: ingeval de begiftigde de zaak vervreemdt, in geval de belastingschuldige overlijdt, in geval van faillissement van de belastingschuldige of in geval de schuldsanering natuurlijke personen ten aanzien van hem van toepassing is.

  • 15

    Voor de toepassing van het achtste tot en met veertiende lid zijn de artikelen 4.3 tot en met 4.5b van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 2, derde lid, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

  • 16

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen inkomstenbelasting die bij staking van een onderneming is verschuldigd en kan worden toegerekend aan het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer van een woning als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 die na het staken wordt aangemerkt als een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van die wet. Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • b.

      ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

    • c.

      in geval van overlijden van de belastingschuldige, tenzij de partner, bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, aannemelijk maakt dat de resterende belasting binnen de periode waarvoor uitstel is verleend, zal worden voldaan;

    • d.

      ingeval zich een omstandigheid voordoet waardoor de woning ophoudt een eigen woning te zijn.

  • 17

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd bij staking door overlijden als bedoeld in artikel 3.58, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 18

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen waarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van winst behaald met of bij het staken van een onderneming of een gedeelte van een onderneming door de overdracht aan een natuurlijk persoon die de onderneming voortzet en de overdrachtsprijs geheel of gedeeltelijk schuldig is gebleven. Het uitstel heeft betrekking op de in de eerste volzin bedoelde belasting voorzover die betrekking heeft op de overdracht van vermogensbestanddelen aan de daar bedoelde persoon. Het uitstel wordt verleend voor een gedeelte in evenredigheid met de verhouding tussen het, op het moment met ingang waarvan het uitstel wordt verleend, schuldig gebleven gedeelte van de overdrachtsprijs en de totale overdrachtsprijs voor de duur van de overeengekomen aflossingsperiode, doch tot uiterlijk het begin van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.

  • 19

    Het uitstel bedoeld in het vorige lid wordt aan het begin van elk kalenderjaar, te beginnen bij de aanvang van het eerste kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn vervalt, voor een evenredig gedeelte beëindigd waarbij de teller is één en de noemer gelijk aan het aantal nog resterende gehele jaren van de overeengekomen aflossingsperiode plus één, doch maximaal tien minus het aantal van de reeds verstreken jaren sedert het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. Het uitstel wordt voorts beëindigd:

    • a.

      in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • b.

      ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

    • c.

      in geval van overlijden van de belastingschuldige;

    • d.

      voorzover aan het begin van het kalenderjaar het bedrag van het resterende uitstel uitgaat boven het bedrag dat gelijk is aan het gedeelte van de in het vorige lid bedoelde belasting in evenredigheid met de verhouding tussen het nog niet ontvangen deel van de overdrachtsprijs en de totale overdrachtsprijs;

    • e.

      voorzover op de dag volgend op de dag waarop de enige of laatste betalingstermijn is vervallen het resterende uitstel uitgaat boven het bedrag dat gelijk is aan het gedeelte van de in het vorige lid bedoelde belasting in evenredigheid met de verhouding tussen 1e het aantal nog resterende gehele jaren van de overeengekomen aflossingstermijn plus één doch maximaal negen verminderd met de reeds verstreken jaren sedert het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft, en 2e het aantal gehele jaren van de overeengekomen aflossingsperiode, doch maximaal tien. Ingeval de in het vorige lid bedoelde natuurlijk persoon de daar bedoelde onderneming staakt, kan de ontvanger het uitstel beëindigen.

    Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit lid.

  • 20

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen betreffende de erfbelasting ter zake van de verkrijging van de blote eigendom van een woning, bedoeld in artikel 35g van de Successiewet 1956, alsmede ter zake van de verkrijging van een onderbedelingsvordering, bedoeld in het vierde lid van dat artikel. Het uitstel wordt slechts verleend voor zover degene van wie op grond van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Successiewet 1956, wordt gevorderd de erfbelasting ter zake van de blote eigendom voor te schieten of uit de met vruchtgebruik bezwaarde goederen te voldoen, onderscheidenlijk degene die op grond van artikel 14, eerste lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek dan wel op grond van het testament gehouden is tot voldoening van de erfbelasting ter zake van de onderbedelingsvordering, niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar als bedoeld in artikel 26 de erfbelasting te betalen, waarbij het vruchtgebruik van de woning, dan wel – voor zover de hiervoor bedoelde persoon de eigendom van de woning heeft – de woning, bedoeld in artikel 35g van de Successiewet 1956, buiten beschouwing blijft. Het uitstel wordt beëindigd:

    • a.

      ingeval de woning voor de vruchtgebruiker niet langer een eigen woning is als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • b.

      in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • c.

      ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

    • d.

      bij vervreemding van de blote eigendom;

    • e.

      voor zover de onderbedelingsvordering, bedoeld in de eerste volzin, wordt afgelost.

  • 21

    Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten minste vijf jaar, voor zover het binnen de geldende betalingstermijn moeten betalen van een belastingaanslag die is opgelegd aan een natuurlijk persoon leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 22

    Voor de toepassing van het vierde, vijfde, achtste en zeventiende lid wordt de belastingrente en voor de toepassing van het vijfde lid wordt voorts de revisierente gelijkgesteld met de inkomstenbelasting waarmee deze samenhangen. Voor de toepassing van het negende, elfde, veertiende, zestiende en achttiende lid wordt de belastingrente voorzover deze samenhangt met de inkomstenbelasting waarvoor op de voet van die leden uitstel van betaling wordt verleend, gelijkgesteld met die belasting. Voor de toepassing van het twaalfde lid, wordt de belastingrente gelijkgesteld met de erfbelasting waarmee deze samenhangt. Voor de toepassing van het dertiende lid wordt de belastingrente voor zover deze samenhangt met de erfbelasting waarvoor op de voet van dat lid uitstel van betaling wordt verleend, gelijkgesteld met die belasting. Voor zover ingevolge het eenentwintigste lid uitstel van betaling is verleend, wordt voor de toepassing van dat lid de belastingrente gelijkgesteld met de belasting waarmee deze samenhangt. De vorige zin is van overeenkomstige toepassing op revisierente die samenhangt met een belastingaanslag.

Informatie geldend op 08-01-2025

Regelgeving die op dit artikel is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

  1. Eindejaarsregeling 2022

  2. Eindejaarsregeling 2023

  3. Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990

  4. Wijziging Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 en enige andere regelingen

  5. Wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen

  6. Wijzigingsregeling enige fiscale uitvoeringsregelingen 2010

  7. Wijzigingsregeling enige fiscale uitvoeringsregelingen, enige overige uitvoeringsregelingen en Wet op de accijns

  8. Wijzigingsregeling enige uitvoeringsregelingen 2015 (fiscaliteit, toeslagen en douane en Wet op de accijns)

  9. Wijzigingsregeling enige uitvoeringsregelingen 2017 (belastingen en toeslagen)

  10. Wijzigingsregeling Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, enz. (2002)

  11. Wijzigingsregeling Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en enige uitvoeringsregelingen (belastingen en toeslagen)

Beleidsregels en circulaires die dit artikel als wettelijke bevoegdheid hebben

  1. Besluit noodmaatregelen coronacrisis

  2. Invordering, tijdelijk uitstelbeleid in verband met een verzoek om BTW-teruggaaf uit een andere EU-lidstaat

  3. Wijzigingsbesluit Leidraad Invordering 2008 (aanpassing wetgeving per 1 januari 2014 en introductie bijzondere uitstelfaciliteit erfbelasting)

Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit artikel

  1. Besluit Lucratief belang in internationale situaties
    tekst: tekst

  2. Eindejaarsregeling 2022

  3. Eindejaarsregeling 2023

  4. Erfbelasting, aftrekposten nalatenschap
    tekst: tekst

  5. Fiscale verzamelwet 2023
    artikel: XIII

  6. Inkomstenbelasting, aanmerkelijk belang, verzamelbesluit
    tekst: tekst

  7. Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting; geruisloze omzetting; standaardvoorwaarden en toelichting
    bijlage: 2

  8. Invoeringswet Invorderingswet 1990
    artikel: LVIII

  9. Invordering, tijdelijk uitstelbeleid in verband met een verzoek om BTW-teruggaaf uit een andere EU-lidstaat
    tekst: tekst

  10. Invorderingswet 1990
    artikel: 3a, 70ea, 70b, 70ca, 63ab, 25c, 70h, 24, 26, 28, 45, 53

  11. Leidraad Invordering 2008
    tekst: tekst, tekst, tekst, tekst, tekst, tekst, tekst, tekst
    circulaire.divisie: 74.4, 74.5, 74.7

  12. Mijnbouwwet
    artikel: 100, 101

  13. Overgangsregeling Invorderingswet 1990
    artikel: 2, 3

  14. Overige fiscale maatregelen 2010
    artikel: XXI

  15. Pensioenwet
    artikel: 64

  16. Regeling vermogenswaardering Ioaz
    artikel: 1

  17. Schenk- en erfbelasting, bedrijfsopvolgingsregeling
    tekst: tekst

  18. Successiewet 1956
    artikel: 35g

  19. Uitvoeringsbeschikking dividendbelasting 1965
    artikel: 1ac

  20. Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001
    artikel: 15a, 16, 21, 25

  21. Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990
    artikel: 6

  22. Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990
    artikel: 1d, 1e, 5a, 4a, 6a, 6b, 5b, 6c, 3a, 1f, 6g, 1, 2, 3, 4, 5

  23. Verzamelbesluit resultaat overige werkzaamheden
    tekst: tekst

  24. Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling
    artikel: XVI

  25. Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling
    artikel: IV, IX

  26. Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen
    artikel: IX, XVI

  27. Wet inkomstenbelasting 2001
    artikel: 1.7, 3.133, 3.135, 3.136, 3.138, 3.83, 7.6

  28. Wet luchtvaart
    artikel: 8a.40

  29. Wet ondernemerspakket 2001
    artikel: XIVa

  30. Wet op de dividendbelasting 1965
    artikel: 4f

  31. Wet op de loonbelasting 1964
    artikel: 19b, 38p

  32. Wet verplichte beroepspensioenregeling
    artikel: 76

  33. Wet wederzijdse bijstand in de Europese Unie bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen 2012
    artikel: 15

  34. Wijziging Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 en enige andere regelingen
    artikel: VI

  35. Wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen

  36. Wijzigingsregeling enige fiscale uitvoeringsregelingen 2010

  37. Wijzigingsregeling enige fiscale uitvoeringsregelingen, enige overige uitvoeringsregelingen en Wet op de accijns

  38. Wijzigingsregeling enige uitvoeringsregelingen 2015 (fiscaliteit, toeslagen en douane en Wet op de accijns)

  39. Wijzigingsregeling enige uitvoeringsregelingen 2017 (belastingen en toeslagen)

  40. Wijzigingsregeling Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, enz. (2002)

  41. Wijzigingsregeling Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en enige uitvoeringsregelingen (belastingen en toeslagen)

  42. Wijzigingswet Successiewet 1956, enz. (vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur, alsmede introductie van een regeling voor afgezonderd particulier vermogen)
    artikel: XII

Overzicht van wijzigingen voor dit artikel

(08-01-2025)

Ontstaansbron

Inwerkingtreding

Datum van inwerking- treding

Terugwerkende kracht

Betreft

Ondertekening

Bekendmaking

Kamerstukken

Ondertekening

Bekendmaking

Opmerking

wijziging

21-12-2016
samen met
21-12-2022

Stb. 2016, 546
samen met
Stb. 2022, 530

34554
samen met
36107

01-01-2025

wijziging

18-12-2024

Stb. 2024, 439

36610

18-12-2024

Stb. 2024, 439

wijziging

20-12-2023

Stb. 2023, 508

36425

20-12-2023

Stb. 2023, 508

01-01-2024

wijziging

21-12-2022

Stb. 2022, 532

36202

21-12-2022

Stb. 2022, 532

01-01-2023

wijziging

21-12-2022

Stb. 2022, 530

36107

21-12-2022

Stb. 2022, 530

01-01-2020

wijziging

19-12-2018

Stb. 2018, 504

35026

19-12-2018

Stb. 2018, 504

01-01-2017

t/m 25-10-2016

wijziging

21-12-2016

Stb. 2016, 544

34552

21-12-2016

Stb. 2016, 544

01-05-2016

wijziging

20-04-2016

Stb. 2016, 163

34409

20-04-2016

Stb. 2016, 164

Alg. 1

01-01-2016

t/m 15-09-2015
t/m 29-10-2015

wijziging

23-12-2015

Stb. 2015, 538

34302

23-12-2015

Stb. 2015, 538

t/m 01-01-2013

wijziging

25-11-2015

Stb. 2015, 455

34220

25-11-2015

Stb. 2015, 455

01-01-2014

wijziging

18-12-2013

Stb. 2013, 566

33753

18-12-2013

Stb. 2013, 566

01-01-2013

wijziging

20-12-2012

Stb. 2012, 670

33405

20-12-2012

Stb. 2012, 670

wijziging

22-12-2011

Stb. 2011, 639

33003

22-12-2011

Stb. 2011, 639

01-01-2012

wijziging

22-12-2011

Stb. 2011, 640

33004

22-12-2011

Stb. 2011, 640

01-01-2011

wijziging

17-12-2009

Stb. 2009, 564

31930

17-12-2009

Stb. 2009, 564

t/m 01-01-2010

wijziging

23-12-2010

Stb. 2010, 871

32401

23-12-2010

Stb. 2010, 871

01-01-2010

wijziging

23-12-2009

Stb. 2009, 611

32130

23-12-2009

Stb. 2009, 611

wijziging

23-12-2009

Stb. 2009, 610

32129

23-12-2009

Stb. 2009, 610

Inwtr. 2

t/m 01-01-2005

wijziging

23-12-2009

Stb. 2009, 612

32133

23-12-2009

Stb. 2009, 612

wijziging

17-12-2009

Stb. 2009, 564

31930

17-12-2009

Stb. 2009, 564

Inwtr. 3

wijziging

23-12-2009

Stb. 2009, 609

32128

23-12-2009

Stb. 2009, 609

16-07-2009

t/m 29-06-2009

wijziging

08-07-2009

Stb. 2009, 304

31990

08-07-2009

Stb. 2009, 304

01-01-2008

wijziging

06-12-2007

Stb. 2007, 503

30943

06-12-2007

Stb. 2007, 503

wijziging

20-12-2007

Stb. 2007, 577

30432

20-12-2007

Stb. 2007, 577

01-01-2006

wijziging

15-12-2005

Stb. 2005, 683

30306

15-12-2005

Stb. 2005, 683

Alg. 4

02-12-2005

wijziging

17-11-2005

Stb. 2005, 603

30200

17-11-2005

Stb. 2005, 603

01-01-2005

wijziging

16-12-2004

Stb. 2004, 653

29767

16-12-2004

Stb. 2004, 653

Inwtr. 5

t/m 11-03-2005

wijziging

16-12-2004

Stb. 2004, 654

29758

16-12-2004

Stb. 2004, 654

Inwtr. 6

01-03-2004

t/m 04-09-2003

wijziging

18-12-2003

Stb. 2003, 528

29026

18-12-2003

Stb. 2003, 528

01-01-2003

wijziging

11-12-2002

Stb. 2002, 613

28487

11-12-2002

Stb. 2002, 613

Inwtr. 7

01-01-2002

wijziging

14-12-2001

Stb. 2001, 643

28015

14-12-2001

Stb. 2001, 643

01-01-2001

wijziging

14-12-2000

Stb. 2000, 567

27209

14-12-2000

Stb. 2000, 567

wijziging

11-05-2000

Stb. 2000, 216

26728

11-05-2000

Stb. 2000, 216

wijziging

14-12-2000

Stb. 2000, 570

27466

14-12-2000

Stb. 2000, 570

01-01-1998

wijziging

17-12-1997

Stb. 1997, 660

25407

19-12-1997

Stb. 1997, 746

t/m 01-01-1997

wijziging

18-12-1997

Stb. 1997, 731

25688

18-12-1997

Stb. 1997, 731

Inwtr. 8

01-01-1997

wijziging

13-12-1996

Stb. 1996, 652

24761

13-12-1996

Stb. 1996, 652

01-06-1996

wijziging

02-11-1995

Stb. 1995, 554

23806

16-04-1996

Stb. 1996, 246

01-01-1996

wijziging

18-12-1995

Stb. 1995, 660

24428

18-12-1995

Stb. 1995, 660

01-01-1994

wijziging

04-06-1992

Stb. 1992, 422

22061

23-12-1993

Stb. 1993, 693

01-01-1992

wijziging

10-09-1992

Stb. 1992, 491

22338

10-09-1992

Stb. 1992, 491

01-07-1991

wijziging

12-12-1991

Stb. 1991, 697

21198

12-12-1991

Stb. 1991, 697

01-06-1990

nieuwe-regeling

30-05-1990

Stb. 1990, 221

20588

30-05-1990

Stb. 1990, 222

Opmerkingen

  • 1) Artikel XV van Stb. 2016/163 bevat overgangsrecht m.b.t. deze wijziging.

  • 2) Het negende lid, zoals die bepaling op 31 december 2009 luidde, blijft van toepassing met betrekking tot uitstel van betaling, voor 1 januari 2010 verleend op grond van het negende lid ter zake van een vervreemding waarbij de aandelen of winstbewijzen zijn geschonken.

  • 3) Blijft van toepassing met betrekking tot belastingaanslagen ter zake van rechten van successie of schenking die zijn vastgesteld met toepassing van de regels van de Successiewet 1956 zoals deze luidden vóór 1 januari 2010.

  • 4) Artikel XXXI, onderdeel B van Stb. 2005/683 bevat overgangsrecht m.b.t. deze wijziging.

  • 5) De datum van inwerkingtreding is vastgesteld onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.

  • 6) De datum van inwerkingtreding is vastgesteld onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.

  • 7) De datum van inwerkingtreding is vastgesteld onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.

  • 8) Werkt terug tot en met 1 januari 1997.