Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Artikel 164

  • 1

    Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdelen a en b, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, tegen wie door een van die personen proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs dan wel het hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs en, indien hem daar een internationaal rijbewijs is afgegeven, dat bewijs.

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde vordering wordt gedaan in geval van overtreding van:

    • a.

      artikel 8, indien bij een onderzoek als bedoeld in het tweede lid, van die bepaling blijkt of, bij ontbreken van een dergelijk onderzoek, een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van de bestuurder hoger blijkt te zijn dan 1,3 milligram alcohol per milliliter bloed;

    • b.

      artikel 8, indien bij een onderzoek als bedoeld in het derde of vierde lid, aanhef en onderdeel b, juncto het derde lid, van die bepaling blijkt of, bij het ontbreken van een dergelijk onderzoek, een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 350 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van de bestuurder hoger blijkt te zijn dan 0,8 milligram alcohol per milliliter bloed;

    • c.

      artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid;

    • d.

      overschrijding van een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid met vijftig kilometer of meer, door een bestuurder van een motorrijtuig anders dan een bromfiets, in geval van staandehouding van de bestuurder;

    • e.

      overschrijding van een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid met dertig kilometer of meer door een bestuurder van een bromfiets, in geval van staandehouding van de bestuurder.

  • 3

    De in het eerste lid bedoelde vordering kan worden gedaan indien door de overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht.

  • 4

    De ingevorderde bewijzen worden tegelijk met het proces-verbaal onverwijld opgezonden aan de officier van justitie. In de gevallen bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, b, d, of e, of indien op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder opnieuw een feit als bedoeld in het tweede of derde lid zal begaan, is de officier van justitie bevoegd de ingevorderde bewijzen onder zich te houden totdat de strafbeschikking onherroepelijk is geworden, de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of, indien bij die strafbeschikking of uitspraak de bestuurder de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen onvoorwaardelijk is ontzegd, tot het tijdstip waarop de ontzegging is verstreken.

  • 5

    De officier van justitie is bevoegd de toepassing van de in het vierde lid bedoelde bevoegdheid te schorsen indien:

    • a.

      de geldigheid van de bewijzen ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a, voor alle categorieën van motorrijtuigen waarvoor zij zijn afgegeven, wordt geschorst;

    • b.

      de bewijzen ingevolge artikel 124 voor alle categorieën van motorrijtuigen waarvoor zij zijn afgegeven, ongeldig worden verklaard voor een bepaald deel van de geldigheidsduur;

    • c.

      een rechterlijke uitspraak of strafbeschikking waarbij de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden.

    De schorsing duurt voort zolang de bewijzen ingevolge de onderdelen a, b en c ongeldig zijn.

  • 6

    Indien de officier van justitie binnen tien dagen na de dag van invordering niet gebruik maakt van de in het vierde lid bedoelde bevoegdheid, geeft hij de ingevorderde bewijzen onverwijld terug aan de houder. Teruggave vindt eveneens plaats, indien ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de houder in geval van veroordeling door de rechter dan wel uitvaardiging van een strafbeschikking geen onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden opgelegd, dan wel geen onvoorwaardelijke ontzegging van langere duur dan de tijd gedurende welke de bewijzen zijn ingevorderd of ingehouden geweest. Teruggave vindt ten slotte plaats indien het onderzoek van de zaak op de terechtzitting niet binnen zes maanden na de dag van invordering is aangevangen, dan wel binnen die termijn geen strafbeschikking is uitgevaardigd. Het rijbewijs wordt niet aan de houder teruggegeven, indien het een rijbewijs betreft waarvan ingevolge een der artikelen 130, tweede lid, of 164 de overgifte is gevorderd, waarvan ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften de inlevering is gevorderd of ten aanzien waarvan ingevolge een der artikelen 120, derde lid, 123b, vierde lid, 124, vierde lid, 131, tweede lid, onderdeel b, 132, vijfde lid, 132b, tweede lid, 134, vierde lid, of 180, vierde lid, een verplichting tot inlevering bestaat. Het rijbewijs wordt in dat geval doorgeleid naar degene bij wie de houder dat rijbewijs had dienen in te leveren.

  • 7

    In geval van toepassing van het eerste lid kan het motorrijtuig, voor zover geen andere bestuurder beschikbaar is of de bestuurder niet aanstonds voldoet aan de vordering, onder toezicht of, voor zover degene die het proces-verbaal opmaakt zulks nodig oordeelt, in bewaring worden gesteld. In het laatste geval zijn de artikelen 170, tweede lid, tweede en derde volzin, vierde en vijfde lid, 171, 172 en 173, eerste lid, van deze wet en de artikelen 4:116, 4:118 tot en met 4:124, 5:10, 5:25, eerste en zesde lid, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Teruggave van het motorrijtuig vindt slechts plaats indien aan de vordering is voldaan of indien de officier van justitie zich niet langer tegen de teruggave verzet.

  • 8

    In geval van toepassing van het eerste of vierde lid kan elke belanghebbende bij klaagschrift daartegen opkomen. Zolang in de zaak nog geen vervolging is ingesteld, wordt het klaagschrift ingediend ter griffie van de rechtbank in het arrondissement waar het in het eerste lid bedoelde feit werd begaan, en anders ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de vervolging plaatsvindt of, in geval van verzet tegen een uitgevaardigde strafbeschikking, zou worden voortgezet, dan wel het laatst plaatsvond. Artikel 552a, vierde en zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering is verder van overeenkomstige toepassing. De raadkamer van het gerecht geeft zo spoedig mogelijk, na de belanghebbende, desverlangd bijgestaan door diens raadsman, te hebben gehoord, althans opgeroepen, zijn met redenen omklede beslissing, welke onverwijld aan de belanghebbende wordt betekend. Tegen de beslissing kan door het openbaar ministerie binnen veertien dagen daarna en door de belanghebbende binnen veertien dagen na de betekening beroep in cassatie worden ingesteld. De Hoge Raad beslist zo spoedig mogelijk.

  • 9

    Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor de toepassing van het eerste of vierde lid niet is toegelaten, kan de rechter op verzoek van de gewezen verdachte hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van die toepassing heeft geleden. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De artikelen 89, derde tot en met zesde lid, 90, 91 en 93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Overzicht van wijzigingen voor dit artikel

(03-07-2019)

Ontstaansbron

Inwerkingtreding

Datum van inwerking- treding

Terugwerkende kracht

Betreft

Ondertekening

Bekendmaking

Kamerstukken

Ondertekening

Bekendmaking

Opmerking

Aanhangig

34698

wijziging

22-02-2017

Stb. 2017, 82

34086

15-03-2018

wijziging

25-10-2017

Stb. 2017, 424

34693

22-02-2018

Stb. 2018, 72

22-10-2014

wijziging

09-07-2014

Stb. 2014, 375

33346

09-07-2014

Stb. 2014, 375

01-01-2014

wijziging

19-06-2013

Stb. 2013, 333

33504

27-11-2013

Stb. 2013, 524

Alg. 1

31-08-2013

wijziging

19-06-2013

Stb. 2013, 333

33504

19-06-2013

Stb. 2013, 333

01-12-2011

wijziging

04-06-2010

Stb. 2010, 259

31896

07-11-2011

Stb. 2011, 527

01-06-2011

wijziging

24-10-2008
samen met
24-10-2008

Stb. 2008, 433
samen met
Stb. 2008, 428

30324
samen met
31340

13-05-2011

Stb. 2011, 239

01-04-2010

wijziging

26-11-2009

Stb. 2009, 525

31391

25-03-2010

Stb. 2010, 139

01-07-2009

wijziging

25-06-2009

Stb. 2009, 265

31124

25-06-2009

Stb. 2009, 266

01-02-2008

wijziging

26-04-2007

Stb. 2007, 160

30961

21-12-2007

Stb. 2008, 4

Inwtr. 2

wijziging

07-07-2006
samen met
26-04-2007

Stb. 2006, 330
samen met
Stb. 2007, 160

29849
samen met
30961

21-12-2007

Stb. 2008, 4

14-03-2007

wijziging

02-11-2006

Stb. 2006, 616

30476

17-02-2007

Stb. 2007, 87

01-10-2006

wijziging

28-06-2006

Stb. 2006, 322

30477

07-08-2006

Stb. 2006, 382

Alg. 3

01-01-2006

wijziging

12-05-2005

Stb. 2005, 283

29844

18-11-2005

Stb. 2005, 602

01-10-2004

wijziging

18-04-2002

Stb. 2002, 250

27840

07-05-2004

Stb. 2004, 202

01-07-2004

wijziging

13-05-2004

Stb. 2004, 215

28958

17-06-2004

Stb. 2004, 275

01-01-2002

wijziging

06-11-1997
samen met
04-12-1997

Stb. 1997, 510
samen met
Stb. 1997, 580

25280
samen met
25464

18-10-2001

Stb. 2001, 510

Inwtr. 4

wijziging

21-02-1997

Stb. 1997, 190

23491

18-10-2001

Stb. 2001, 510

01-10-1998

wijziging

24-06-1998

Stb. 1998, 375

24112

30-06-1998

Stb. 1998, 376

01-08-1996

wijziging

26-02-1996

Stb. 1996, 155

24055

03-07-1996

Stb. 1996, 371

01-06-1996

wijziging

24-05-1996

Stb. 1996, 276

24496

30-05-1996

Stb. 1996, 279

01-01-1995

wijziging

17-11-1994

Stb. 1994, 858

23664

15-12-1994

Stb. 1994, 919

01-01-1995

wijziging

16-12-1993

Stb. 1993, 650

22495

23-12-1993

Stb. 1993, 693

nieuwe-regeling

21-04-1994

Stb. 1994, 475

22030

15-12-1994

Stb. 1994, 919

Opmerkingen

  • 1) Abusievelijk is een wijziging geformuleerd die niet kan worden doorgevoerd.

  • 2) Treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet OM-afdoening in werking treedt.

  • 3) Abusievelijk is op het tweede lid, onderdeel b, een wijziging geformuleerd die niet kan worden doorgevoerd.

  • 4) Treedt in werking als Stb. 1997, 190 iwtr.