Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Artikel 3.119a Eigenwoningschuld

  • 1

    Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder eigenwoningschuld verstaan het gezamenlijke bedrag van de schulden van de belastingplichtige:

    • a.

      die zijn aangegaan in verband met een eigen woning;

    • b.

      ter zake waarvan een contractuele verplichting geldt tot het gedurende de looptijd ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig aflossen overeenkomstig artikel 3.119c;

    • c.

      ter zake waarvan aan de verplichting tot aflossing wordt voldaan (aflossingseis), en

    • d.

      ter zake waarvan, ingeval artikel 3.119g van toepassing is, aan de verplichting tot informatieverstrekking, bedoeld in dat artikel, wordt voldaan.

  • 2

    Onder schulden die zijn aangegaan in verband met een eigen woning worden verstaan de schulden die zijn aangegaan:

    • a.

      ter verwerving van de eigen woning, doch ten hoogste tot een gezamenlijk bedrag gelijk aan de kosten ter verwerving van de woning;

    • b.

      voor verbetering of onderhoud van de woning of ter afkoop van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de woning, doch ten hoogste tot een gezamenlijk bedrag gelijk aan de kosten van verbetering of onderhoud van de woning of ter afkoop van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de woning;

    • c.

      ter betaling van de kosten ter verkrijging van de schulden, bedoeld in de onderdelen a en b, waarbij afsluitprovisies in aanmerking worden genomen tot het maximum, bedoeld in artikel 3.120, vijfde lid.

  • 3

    Voor de toepassing van het tweede lid wordt de som van het bedrag van de kosten ter verwerving van de woning, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en het bedrag van de kosten van verbetering, het onderhoud of de afkoop, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, verminderd met de som van:

    • a.

      het positieve bedrag van de eigenwoningreserve, bedoeld in artikel 3.119aa, direct voorafgaand aan het moment waarop de woning ten aanzien van de belastingplichtige als een eigen woning wordt aangemerkt, onderscheidenlijk direct voorafgaand aan de verbetering, het onderhoud of de afkoop;

    • b.

      hetgeen ter zake van die verwerving, die verbetering, dat onderhoud of die afkoop aan verhoogde vrijstelling van schenkbelasting is genoten.

  • 4

    Indien de belastingplichtige een eigen woning verwerft die bestemd is om hem en zijn partner anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking te staan, wordt, indien hun voordien reeds tezamen een woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking heeft gestaan en de partner ten aanzien van die eerdere woning een vervreemdingssaldo eigen woning heeft behaald, de op grond van het eerste lid berekende eigenwoningschuld van de belastingplichtige verlaagd, doch niet verder dan tot nihil, met de eigenwoningreserve, bedoeld in artikel 3.119aa, van de partner waarbij, indien de partner de woning mede heeft verworven, wordt uitgegaan van de eigenwoningreserve na toepassing van artikel 3.119aa met betrekking tot de partner. De in de eerste zin bedoelde verlaging van de eigenwoningschuld wordt toegepast tot het moment waarop de woning hun niet meer gezamenlijk anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat.

  • 5

    Op een schuld aan een aannemer of projectontwikkelaar die is ontstaan door het sluiten van een koop- of aannemingsovereenkomst, zijn de voorwaarden van het eerste lid, onderdelen b, c en d, niet van toepassing tot het moment van aflossen van die schuld dan wel, indien dat eerder is, het moment van levering van de onroerende zaak. Artikel 3.119c, derde lid, vindt geen toepassing voor zover de in dat lid bedoelde schuld die laatstelijk heeft bestaan een schuld als bedoeld in de eerste zin betrof.

  • 6

    Tot de eigenwoningschuld behoren niet:

    • a.

      schulden die zijn aangegaan of ontstaan ter betaling van renten als bedoeld in artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a;

    • b.

      schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning of een gedeelte daarvan, indien de eigen woning of een gedeelte daarvan direct of indirect is verkregen van de partner van de belastingplichtige, voor zover het totaal van de schulden die de belastingplichtige en zijn partner zijn aangegaan ter verwerving van de woning, na deze verkrijging meer bedraagt dan vóór de vervreemding van de woning of een gedeelte daarvan door zijn partner;

    • c.

      schulden aan de partner;

    • d.

      schulden die corresponderen met geldvorderingen als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid;

    • e.

      schulden waarvan de maximale looptijd van 360 maanden is verstreken.

  • 7

    Voor de toepassing van het zesde lid, onderdeel e, wordt de verstreken looptijd van een schuld vermeerderd met de verstreken looptijd van eerdere schulden van de belastingplichtige die behoorden tot de bestaande eigenwoningschuld, bedoeld in artikel 10bis.1, eerste lid, of die behoorden tot de eigenwoningschuld in de periode van 2001 tot en met 2012. Voor de schulden, bedoeld in de eerste zin, wordt als verstreken looptijd beschouwd het voor die schulden voor de aftrek van rente geldende deel van de periode van 30 jaar dat is verstreken, naar beneden afgerond op hele kalendermaanden. Artikel 3.119c, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 8

    Indien de belastingplichtige een eigen woning heeft als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, aanhef en onderdeel b, wordt voor de toepassing van het eerste lid als een schuld van de belastingplichtige mede aangemerkt een schuld waarvan de belastingplichtige op grond van het krachtens erfrecht verkregen recht van vruchtgebruik, recht van bewoning of recht van gebruik gehouden is de kosten en lasten te dragen.

  • 9

    Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder rente mede verstaan boeterente. Onder boeterente wordt verstaan de reële vergoeding die de geldverstrekker in rekening brengt vanwege het renteverlies dat hij lijdt over de nog resterende rentevastperiode bij het al dan niet gedeeltelijk aflossen, wijzigen of oversluiten van een lening die behoort tot de eigenwoningschuld.

  • 10

    Indien een schuld van de belastingplichtige uitsluitend niet tot de eigenwoningschuld behoort vanwege een vermindering als bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel a, en de belastingplichtige deze schuld samen met zijn partner is aangegaan wordt deze schuld mede als eigenwoningschuld aangemerkt voor zover hetgeen bij de belastingplichtige en zijn partner met inachtneming van de vermindering, bedoeld in het derde lid, aanhef en onderdeel a, en de verlaging, bedoeld in het vierde lid, tot de eigenwoningschuld zou kunnen behoren hoger is dan hetgeen bij de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van dit lid tot de eigenwoningschuld behoort.

Informatie geldend op 13-01-2022

Regelgeving die op dit artikel is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Beleidsregels en circulaires die dit artikel als wettelijke bevoegdheid hebben

  1. Inkomstenbelasting, eigenwoningregeling; eigenwoningreserve en eigenwoningschuld bij gezamenlijke aankoop eigen woning en gezamenlijk aangaan eigenwoningschuld partners

  2. Inkomstenbelasting, eigenwoningrente; betaalpauze voor rente en aflossing eigenwoningschuld

  3. Inkomstenbelasting, eigenwoningrente; tweede schuld voor aflossingen eigenwoningschuld

Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit artikel

  1. Fiscale vereenvoudigingswet 2010
    artikel: XXVIb

  2. Fiscale verzamelwet 2010
    artikel: XXIV

  3. Inkomstenbelasting, eigenwoningregeling; bijleenregeling
    tekst: tekst, tekst

  4. Inkomstenbelasting, eigenwoningrente
    tekst: tekst

  5. Inkomstenbelasting, eigenwoningrente; betaalpauze voor rente en aflossing eigenwoningschuld
    tekst: tekst

  6. Inkomstenbelasting, eigenwoningrente; tweede schuld voor aflossingen eigenwoningschuld
    tekst: tekst

  7. Inkomstenbelasting, kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning, beleggingsrecht eigen woning en vóór 2001 bestaande kapitaalverzekeringen in box 3
    tekst: tekst

  8. Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001
    artikel: I

  9. Schenk- en erfbelasting, vrijstellingen, omzetting, fusie of taakafsplitsing
    tekst: tekst

  10. Successiewet 1956
    artikel: 33a

  11. Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001
    artikel: 22

  12. Wet inkomstenbelasting 2001
    artikel: 3.119f, 10bis.9, 3.119e, 3.119c, 3.119aa, 10bis.1, 3.119g, 2.14

  13. Wijzigingsregeling enige fiscale uitvoeringsregelingen, enige overige uitvoeringsregelingen en Wet op de accijns

Overzicht van wijzigingen voor dit artikel

(13-01-2022)

Ontstaansbron

Inwerkingtreding

Datum van inwerking- treding

Terugwerkende kracht

Betreft

Ondertekening

Bekendmaking

Kamerstukken

Ondertekening

Bekendmaking

Opmerking

01-01-2022

wijziging

22-12-2021

Stb. 2021, 652

35928

22-12-2021

Stb. 2021, 652

01-01-2017

wijziging

23-12-2015

Stb. 2015, 538

34302

23-12-2015

Stb. 2015, 538

wijziging

21-12-2016

Stb. 2016, 546

34554

21-12-2016

Stb. 2016, 546

wijziging

21-12-2016

Stb. 2016, 545

34553

21-12-2016

Stb. 2016, 545

01-01-2015

wijziging

18-12-2013
samen met
20-02-2014

Stb. 2013, 565
samen met
Stcrt. 2014, 3699

33752

18-12-2013

Stb. 2013, 565

01-01-2014

t/m 01-10-2013

wijziging

18-12-2013

Stb. 2013, 565

33752

18-12-2013

Stb. 2013, 565

wijziging

18-12-2013

Stb. 2013, 566

33753

18-12-2013

Stb. 2013, 566

t/m 01-01-2013

wijziging

18-12-2013

Stb. 2013, 583

33819

18-12-2013

Stb. 2013, 583

01-01-2013

wijziging

20-12-2012

Stb. 2012, 670

33405

20-12-2012

Stb. 2012, 670

01-01-2012

t/m 01-01-2010

wijziging

24-11-2011

Stb. 2011, 562

32810

24-11-2011

Stb. 2011, 562

01-01-2011

wijziging

23-12-2009

Stb. 2009, 611

32130

23-12-2009

Stb. 2009, 611

t/m 01-01-2010

wijziging

23-12-2010

Stb. 2010, 871

32401

23-12-2010

Stb. 2010, 871

Alg. 1

01-01-2010

wijziging

23-12-2009

Stb. 2009, 611

32130

23-12-2009

Stb. 2009, 611

Alg. 2

wijziging

17-12-2009

Stb. 2009, 564

31930

17-12-2009

Stb. 2009, 564

11-07-2008

wijziging

03-07-2008

Stb. 2008, 262

31404

03-07-2008

Stb. 2008, 263

01-01-2004

nieuw

18-12-2003

Stb. 2003, 526

29210

18-12-2003

Stb. 2003, 526

Inwtr. 3

Opmerkingen

  • 1) Artikel XXIV van Stb. 2010/871 bevat overgangsrecht m.b.t. deze wijziging.

  • 2) Artikel XXVIb van Stb. 2009/611 bevat overgangsrecht m.b.t. deze wijziging.

  • 3) De datum van inwerkingtreding is vastgesteld onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.Bij Stb. 2003/526 is in artikel XXVI een bepaling betreffende de toepassing gepubliceerd.