Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Artikel 7.2 Belastbaar inkomen uit werk en woning

  • 1

    Het belastbare inkomen uit werk en woning in Nederland is het inkomen uit werk en woning in Nederland verminderd met de verliezen uit werk en woning, berekend overeenkomstig de regels van hoofdstuk 3.

  • 2

    Het inkomen uit werk en woning in Nederland is het gezamenlijke bedrag van:

    • a.

      de belastbare winst uit Nederlandse onderneming, dat is de belastbare winst, bedoeld in de artikelen 3.2 en 3.3 uit een onderneming die, of het gedeelte van een onderneming dat wordt gedreven met behulp van een vaste inrichting in Nederland of een vaste vertegenwoordiger in Nederland (Nederlandse onderneming);

    • b.

      het belastbaar loon ter zake van het in Nederland verrichten of hebben verricht van arbeid;

    • c.

      het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland;

    • d.

      de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen voorzover de daarvoor betaalde premies als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking zijn genomen of voortkomen uit pensioenregelingen voorzover de daarvoor betaalde premies ten laste van de belastbare winst van een Nederlandse onderneming zijn gebracht, waarbij met het in aanmerking nemen van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen op grond van artikel 3.133, tweede lid, onderdelen h of j, of artikel 3.136, dan wel in de periode van buitenlandse belastingplicht, geen rekening wordt gehouden;

    • e.

      de rechten op periodieke uitkeringen en verstrekkingen van publiekrechtelijke aard van of namens een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon;

    • f.

      de belastbare inkomsten uit eigen woning in Nederland, verminderd met de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld;

    • g.

      de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen, en

    • h.

      de negatieve persoonsgebonden aftrek.

  • 3

    Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, worden de werkzaamheden in Nederland verricht in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep door een inwoner van een niet-verdragsland die ingevolge een overeenkomst van korte duur als musicus of anderszins als artiest optreedt dan wel als beroep een tak van sport beoefent, steeds aangemerkt als een vaste inrichting in Nederland. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel c, is artikel 1.2, vierde lid, onderdeel b, niet van toepassing en wordt onder werkzaamheid in Nederland mede verstaan het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen als bedoeld in de artikelen 3.91 en 3.92 aan het in Nederland gevestigde deel van een onderneming, werkzaamheid of vennootschap alsmede het houden van aandelen, vorderingen of rechten als bedoeld in artikel 3.92b of het hebben van schulden als bedoeld in artikel 3.92b indien de voordelen die daarmee worden behaald naar moet worden aangenomen mede een beloning beogen te zijn voor werkzaamheden verricht in Nederland.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, wordt onder het in Nederland verrichten of hebben verricht van arbeid niet begrepen het verrichten of hebben verricht van arbeid als zodanig door een artiest of sportbeoefenaar die inwoner is van een verdragsland en niet in dienstbetrekking staat tot een inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel c, worden onder werkzaamheden in Nederland niet begrepen de werkzaamheden als zodanig van een artiest of sportbeoefenaar die inwoner is van een verdragsland. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een verdragsland verstaan een land waarmee de Staat der Nederlanden een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten alsmede Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de BES eilanden, en onder een niet-verdragsland alle overige landen.

  • 4

    Indien de berekening van het inkomen uit werk en woning in Nederland leidt tot een negatief bedrag wordt dit aangemerkt als een verlies uit werk en woning in Nederland. De verrekening van dit verlies vindt plaats overeenkomstig de regels van afdeling 3.13.

  • 5

    Verliezen uit werk en woning zijn de verliezen uit werk en woning die betrekking hebben op jaren waarin de buitenlandse belastingplichtige binnenlands belastingplichtig was en de verliezen uit werk en woning in Nederland.

  • 6

    In Nederland gelegen onroerende zaken, daaronder begrepen rechten die samenhangen met de exploratie en exploitatie van in Nederland aanwezige natuurlijke rijkdommen waaronder ook wordt gerekend de opwekking van energie uit het water, de stromen en de winden, of rechten waaraan deze zijn onderworpen, die tot het vermogen van een onderneming behoren, behoren tot het vermogen van een Nederlandse onderneming.

  • 7

    De gedeeltelijk buiten Nederland vervulde dienstbetrekking voor een inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt geacht geheel in Nederland te zijn vervuld. De eerste volzin vindt geen toepassing voorzover het loon uit die dienstbetrekking met inachtneming van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland of verdragen waarbij de Staat der Nederlanden partij is, feitelijk is onderworpen aan een belasting naar het inkomen die door of vanwege een andere mogendheid of door de rijksoverheid op de BES eilanden wordt geheven. De eerste volzin vindt evenmin toepassing indien de dienstbetrekking nagenoeg geheel buiten Nederland wordt vervuld en het loon is onderworpen aan een belasting naar het inkomen die door een andere mogendheid wordt geheven en het loon niet op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting of op grond van enige andere regel van interregionaal of internationaal recht in feite slechts in Nederland aan een belasting naar het inkomen is onderworpen. De dienstbetrekking bij een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon dan wel de dienstbetrekking waarbij in het kader van een uitzending op het grondgebied van een andere mogendheid werkzaamheden zijn of worden verricht op grond van een verdrag waarbij de Staat der Nederlanden partij is, wordt steeds geacht in Nederland te zijn vervuld.

  • 8

    • a.

      Tot belastbaar loon wordt gerekend de waarde in het economisch verkeer van opgebouwde aanspraken uit een pensioenregeling indien de verplichtingen volgens de pensioenregeling waarop die aanspraken berusten geheel of gedeeltelijk zijn ondergebracht bij een ander lichaam dan bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b en d van de Wet op de loonbelasting 1964. Tot de waarde in het economische verkeer wordt niet gerekend het met pensioenpremies behaalde rendement over een periode waarin de belastingplichtige geen binnenlands belastingplichtige is geweest.

    • b.

      Indien onderdeel a toepassing vindt met betrekking tot de waarde van aanspraken die eerder op grond van:

      • 1°.

        onderdeel a in het Nederlandse inkomen uit werk en woning is begrepen, wordt, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, dat inkomen met die waarde van de aanspraken verlaagd. De inspecteur vermindert dienovereenkomstig de conserverende aanslag bij voor bezwaar vatbare beschikking. Rechtsmiddelen tegen deze beschikking kunnen uitsluitend betrekking hebben op de grootte van de vermindering;

      • 2°.

        artikel 3.83 in het belastbare inkomen uit werk en woning is begrepen, wordt, voorzover de belasting ter zake van die aanspraken is voldaan, dat inkomen met die waarde van de aanspraken verlaagd en de eerder opgelegde conserverende aanslag door de inspecteur verminderd bij voor bezwaar vatbare beschikking. Rechtsmiddelen tegen deze beschikking kunnen uitsluitend betrekking hebben op de grootte van de vermindering.

    • c.

      Indien artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964 toepassing heeft gevonden wordt het belastbaar loon verminderd met de waarde van de aanspraken die zijn gerekend tot het loon met toepassing van artikel 3.83 dan wel met toepassing van onderdeel a, voorzover de belasting ter zake van de waarde van die aanspraken is voldaan.

    • d.

      Op verzoek van de belastingplichtige wordt, indien de waarde van aanspraken op grond van onderdeel a is begrepen in het Nederlandse inkomen uit werk en woning van een vorig kalenderjaar, en

      • 1°.

        wordt voldaan aan de voorwaarden voor uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990, en

      • 2°.

        de verplichtingen waarop de aanspraken berusten geheel zijn ondergebracht bij een verzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b of d, van de Wet op de loonbelasting 1964, het Nederlandse inkomen uit werk en woning van dat vorige kalenderjaar met die waarde van de aanspraken verlaagd. De inspecteur vermindert dienovereenkomstig de conserverende aanslag over dat jaar bij voor bezwaar vatbare beschikking. Rechtsmiddelen tegen deze beschikking kunnen uitsluitend betrekking hebben op de grootte van de vermindering.

    • e.

      De waarde van de opgebouwde aanspraken wordt verminderd met de waarde van de aanspraken die niet ten laste zijn gekomen van Nederlands belastbaar inkomen uit werk en woning.

  • 9

    Het bedrag van de belastbare periodieke uitkeringen uit een aanspraak wordt verminderd met de ter zake van die aanspraak in aanmerking genomen negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen voorzover de belasting die is verschuldigd over die negatieve uitgaven is voldaan.

  • 10

    Bij een aanspraak op periodieke uitkeringen vindt artikel 3.133, tweede lid, onderdelen h en j, alleen toepassing indien door de buitenlandse belastingplichtige in het kalenderjaar ter zake van de aanspraak premie is voldaan die als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking is genomen. De vorige volzin geldt bij onderdeel h niet voor het jaar van de in dat onderdeel bedoelde overgang van de lijfrenteverplichtingen.

  • 11

    Het bij een buitenlandse belastingplichtige op grond van artikel 3.133, tweede lid, onderdelen h of j, in aanmerking te nemen bedrag aan negatieve uitgaven wordt in de bij ministeriële regeling te bepalen gevallen en onder de in die regeling te stellen voorwaarden, verminderd met de negatieve uitgaven die bij hem ter zake van dezelfde aanspraken op grond van artikel 3.136 in aanmerking zijn genomen.

  • 12

    Voorzover bij een buitenlandse belastingplichtige de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen die op grond van artikel 3.133, tweede lid, onderdelen h of j, in aanmerking worden genomen, eveneens zijn begrepen in het belastbaar inkomen uit werk en woning in Nederland van een vorig kalenderjaar, wordt, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, het belastbaar inkomen uit werk en woning in Nederland van dat vorig kalenderjaar met die daarin begrepen negatieve uitgaven verlaagd. De verlaging vindt plaats door vermindering van de aanslag over dat jaar bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. Rechtsmiddelen tegen deze beschikking kunnen uitsluitend betrekking hebben op de grootte van de vermindering.

  • 13

    Voor de toepassing van het tweede lid wordt een niet in Nederland wonende natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een buitenlands gezelschap als bedoeld in artikel 5b van de Wet op de loonbelasting 1964, geacht een evenredig deel, gerelateerd aan het aantal leden van het gezelschap, te hebben genoten van de door het gezelschap voor het optreden of de sportbeoefening ontvangen gage, bedoeld in artikel 35g van de Wet op de loonbelasting 1964, behoudens voorzover hij aannemelijk maakt dat hij een ander deel van de gage heeft genoten.

  • 14

    Tot het belastbaar loon ter zake van het in Nederland verrichten of hebben verricht van arbeid worden gerekend:

    • 1°.

      uitkeringen op grond van artikel 14 of 15 van het Besluit van het Europees Parlement nr. 2005/684/EG, Euratom, van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PbEU L 262/I), aan een in Nederland gekozen lid of voormalig lid van het Europees Parlement;

    • 2°.

      uitkeringen op grond van artikel 17 van het onder 1° bedoelde Besluit aan de echtgenoot of partner van een in Nederland gekozen lid of voormalig lid van het Europees Parlement;

    • 3°.

      uitkeringen op grond van artikel 17 van het onder 1° bedoelde Besluit aan de ten laste van een in Nederland gekozen lid of voormalig lid van het Europees Parlement komende kinderen.

  • 15

    Tot het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland worden gerekend uitkeringen op grond van de artikelen 9 en 13 van het in het veertiende lid bedoelde Besluit aan een in Nederland gekozen lid of voormalig lid van het Europees Parlement.

  • 16

    De in het achtste lid, onderdelen b, c en e, bedoelde verlaging vindt mede plaats met de aanspraken en bijdragen, bedoeld in artikel 3.136, derde en vierde lid.

  • 17

    De functie van bestuurder of commissaris van een in Nederland gevestigd lichaam wordt:

    • a.

      voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, steeds geacht te zijn vervuld met behulp van een vaste inrichting in Nederland;

    • b.

      voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen b en c, steeds geacht te zijn vervuld in Nederland.

  • 18

    Indien bij een buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, derde zin, een heffingskorting afhankelijk is van zijn arbeidsinkomen of van dat van zijn partner, wordt voor de bepaling hiervan uitgegaan van het volgens de regels voor binnenlandse belastingplichtigen berekende arbeidsinkomen.

  • 19

    Tot een Nederlandse onderneming worden gerekend stemrechten, kapitaalbelangen of winstrechten in een lichaam als bedoeld in artikel 2, twaalfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 die worden gehouden door een natuurlijk persoon die woonachtig is in een staat die dat lichaam niet als een belastingplichtige voor een naar de winst geheven belasting beschouwt, indien die natuurlijk persoon ten aanzien van deze stemrechten, kapitaalbelangen of winstrechten zonder toepassing van artikel 2, derde lid, van die wet belastbare winst uit Nederlandse onderneming als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, zou hebben genoten.

Overzicht van wijzigingen voor dit artikel

(13-01-2022)

Ontstaansbron

Inwerkingtreding

Datum van inwerking- treding

Terugwerkende kracht

Betreft

Ondertekening

Bekendmaking

Kamerstukken

Ondertekening

Bekendmaking

Opmerking

wijziging

22-12-2011
samen met
20-12-2012

Stb. 2011, 639
samen met
Stb. 2012, 668

33003
samen met
33402

Alg. 1

01-01-2022

wijziging

22-12-2021

Stb. 2021, 653

35931

22-12-2021

Stb. 2021, 653

Inwtr. 2

01-01-2019

wijziging

19-12-2018

Stb. 2018, 512

34556

19-12-2018

Stb. 2018, 512

Alg. 3

wijziging

19-12-2018

Stb. 2018, 504

35026

19-12-2018

Stb. 2018, 504

01-04-2017

wijziging

08-03-2017

Stb. 2017, 115

34555

08-03-2017
samen met
08-03-2017

Stb. 2017, 115
samen met
Stb. 2017, 116

01-01-2017

wijziging

21-12-2016

Stb. 2016, 545

34553

21-12-2016

Stb. 2016, 545

01-01-2012

t/m 01-01-2011

wijziging

24-11-2011

Stb. 2011, 562

32810

24-11-2011

Stb. 2011, 562

01-01-2011

wijziging

23-12-2010

Stb. 2010, 871

32401

23-12-2010

Stb. 2010, 871

10-10-2010

wijziging

30-09-2010

Stb. 2010, 363

32217

23-09-2010

Stb. 2010, 387

Inwtr. 4

01-01-2010

wijziging

23-12-2009

Stb. 2009, 610

32129

23-12-2009

Stb. 2009, 610

Alg. 5

t/m 01-07-2009

wijziging

23-12-2009

Stb. 2009, 612

32133

23-12-2009

Stb. 2009, 612

16-07-2009

t/m 29-06-2009

wijziging

08-07-2009

Stb. 2009, 304

31990

08-07-2009

Stb. 2009, 304

01-07-2009

wijziging

25-06-2009

Stb. 2009, 265

31124

25-06-2009

Stb. 2009, 266

01-01-2009

wijziging

11-12-2008

Stb. 2008, 547

31459

11-12-2008

Stb. 2008, 547

30-12-2008

wijziging

18-12-2008

Stb. 2008, 567

31717

18-12-2008

Stb. 2008, 567

11-07-2008

wijziging

03-07-2008

Stb. 2008, 262

31404

03-07-2008

Stb. 2008, 263

01-01-2007

wijziging

07-12-2006

Stb. 2006, 706

30655

18-12-2006

Stb. 2006, 707

wijziging

14-12-2006

Stb. 2006, 682

30804

14-12-2006

Stb. 2006, 682

t/m 09-05-2006

wijziging

14-12-2006

Stb. 2006, 682

30804

14-12-2006

Stb. 2006, 682

01-01-2006

wijziging

15-12-2005

Stb. 2005, 683

30306

15-12-2005

Stb. 2005, 683

01-01-2005

wijziging

16-12-2004

Stb. 2004, 654

29758

16-12-2004

Stb. 2004, 654

Inwtr. 6

wijziging

09-07-2004

Stb. 2004, 455

28447

25-10-2004

Stb. 2004, 555

01-01-2003

wijziging

11-12-2002

Stb. 2002, 613

28487

11-12-2002

Stb. 2002, 613

Inwtr. 7

01-01-2002

wijziging

14-12-2001

Stb. 2001, 643

28015

14-12-2001

Stb. 2001, 643

Inwtr. 8

01-01-2001

wijziging

14-12-2000

Stb. 2000, 570

27466

14-12-2000

Stb. 2000, 570

wijziging

14-12-2000

Stb. 2000, 567

27209

14-12-2000

Stb. 2000, 567

nieuwe-regeling

11-05-2000

Stb. 2000, 215

26727

11-05-2000

Stb. 2000, 216

Inwtr. 9

Opmerkingen

  • 1) Deze wijziging treedt niet meer in werking. De wijziging is ingetrokken door Stb. 2012/668. In Stb. 2011/639 was de inwerkingtreding voorzien voor 1 januari 2013.

  • 2) Vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2022.

  • 3) Artikel V van Stb. 2018/512 bevat overgangsrecht m.b.t. deze wijziging.

  • 4) Treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I, tweede lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen in werking treedt.

  • 5) Abusievelijk is voor het achtste lid, onderdeel d, een wijzigingsopdracht geformuleerd die niet geheel juist is.

  • 6) De datum van inwerkingtreding is vastgesteld onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.

  • 7) De datum van inwerkingtreding is vastgesteld onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.

  • 8) De artikelen 2.8, 3.143, 6.13, 8.9 en 9.4 werken terug tot en met 1 januari 2001.

  • 9) De inwerkingtredingsdatum van de artikelen 3.16, 3.120, 4.15 en 5.4 is gewijzigd door hoofdstuk 3, art. II van Invoeringswet IB.