Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Artikel 13

  • 1

    Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking de voordelen uit hoofde van een deelneming, alsmede de kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van die deelneming (deelnemingsvrijstelling).

  • 2

    Van een deelneming is sprake indien de belastingplichtige:

    • a.

      voor ten minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder is van een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

    • b.

      ten minste 5% bezit van het aantal in omloop zijnde bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening; daarbij wordt het aantal andere dan enkelvoudige bewijzen van deelgerechtigdheid herleid tot een daarmee overeenstemmend aantal enkelvoudige bewijzen;

    • c.

      lid is van een coöperatie of van een vereniging op coöperatieve grondslag;

    • d.

      als commanditaire vennoot een aandeel heeft in de vennootschappelijke gemeenschap van een open commanditaire vennootschap en daardoor voor ten minste 5% deelt in het door die vennootschap behaalde voordeel.

  • 3

    Ingeval de belastingplichtige in het bezit is van aandelen in een vennootschap die is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten dat voorziet in een verlaging van belastingheffing op dividenden op grond van het aantal stemrechten, is, in afwijking van het tweede lid, aanhef en onderdeel a, eveneens sprake van een deelneming indien de aandelen in het bezit van de belastingplichtige ten minste 5% van de stemrechten vertegenwoordigen.

  • 4

    Indien de belastingplichtige in een lichaam een deelneming heeft als bedoeld in het tweede of derde lid, worden onder deze deelneming mede begrepen door de belastingplichtige gehouden:

  • 5

    Van een deelneming is mede sprake indien de belastingplichtige:

    • a.

      aandeelhouder is van een vennootschap, deelgerechtigd is in een fonds voor gemene rekening, of als commanditaire vennoot een aandeel heeft in de vennootschappelijke gemeenschap van een open commanditaire vennootschap, terwijl deze vennootschap, onderscheidenlijk dit fonds voor gemene rekening of deze open commanditaire vennootschap met de belastingplichtige is verbonden in de zin van artikel 10a, vierde lid, of waarin een met de belastingplichtige verbonden lichaam een deelneming heeft als bedoeld in het tweede of derde lid;

    • b.

      een schuldvordering op een lichaam bezit als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, terwijl de belastingplichtige daarin geen maar een met de belastingplichtige verbonden lichaam wel een deelneming als bedoeld in het tweede of derde lid heeft, of dat lichaam met de belastingplichtige is verbonden in de zin van artikel 10a, vierde lid;

    • c.

      houder is van een winstbewijs van een lichaam, terwijl de belastingplichtige daarin geen maar een met de belastingplichtige verbonden lichaam wel een deelneming als bedoeld in het tweede of derde lid heeft, of dat lichaam met de belastingplichtige is verbonden in de zin van artikel 10a, vierde lid.

  • 6

    Indien een deelneming of een deel daarvan is vervreemd of verkregen tegen een prijs welke geheel of ten dele bestaat uit een recht op een of meer termijnen waarvan het aantal of de omvang in het jaar van de vervreemding of de verkrijging nog niet vaststaat, behoren bij de vervreemder de waardeveranderingen van dat recht en bij de verkrijger de waardeveranderingen van de met dat recht corresponderende verplichting tot de voordelen uit hoofde van de deelneming. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing bij aanpassingen van de prijs waartegen is vervreemd of verkregen; voorts is die volzin van overeenkomstige toepassing op de houder van een deelneming van wie door de vennootschap waarin de deelneming wordt gehouden, aandelen zijn ingekocht.

  • 7

    Indien de inspecteur vooraf bij voor bezwaar vatbare beschikking, eventueel onder het stellen van nadere voorwaarden, heeft vastgesteld dat een rechtshandeling strekt tot het afdekken van valutarisico dat met een deelneming wordt gelopen, behoort een voordeel uit de desbetreffende rechtshandeling tot de voordelen uit hoofde van de deelneming.

  • 8

    De deelnemingsvrijstelling vindt geen toepassing ten aanzien van een belastingplichtige die als beleggingsinstelling is aangemerkt.

  • 9

    De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op voordelen uit hoofde van een als belegging gehouden deelneming (beleggingsdeelneming), alsmede op de kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van die deelneming, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming.

  • 10

    Een deelneming wordt in ieder geval geacht een beleggingsdeelneming te zijn indien:

    • a.

      de bezittingen van het lichaam waarin de belastingplichtige de deelneming heeft, geconsolideerd beschouwd, doorgaans grotendeels bestaan uit belangen als bedoeld in het veertiende lid, met dien verstande dat voor de consolidatie alleen belangen van ten minste 5% in aanmerking worden genomen;

    • b.

      de functie van het lichaam waarin de belastingplichtige de deelneming heeft tezamen met de lichamen waarin dit lichaam een belang van ten minste 5% heeft, grotendeels bestaat uit het direct of indirect financieren van de belastingplichtige of van met de belastingplichtige verbonden lichamen, dan wel van bedrijfsmiddelen die door de belastingplichtige of door met de belastingplichtige verbonden lichamen worden gebruikt, daaronder begrepen het ter beschikking stellen van het gebruik of het gebruiksrecht van bedrijfsmiddelen.

  • 11

    Voor de toepassing van het negende lid, artikel 13aa, eerste, derde en vijfde lid, 13ba, veertiende lid, en artikel 23c, tweede tot met vijfde lid, wordt een deelneming van de belastingplichtige in een lichaam als kwalificerende beleggingsdeelneming aangemerkt indien:

    • a.

      het lichaam is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing;

    • b.

      de bezittingen van het lichaam onmiddellijk of middellijk, doorgaans voor minder dan de helft bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel en artikel 13a laagbelaste vrije beleggingen niet als zodanig in aanmerking worden genomen indien de bezittingen van het lichaam dat de laagbelaste vrije beleggingen bezit doorgaans ten minste hoofdzakelijk bestaan uit andere bezittingen dan laagbelaste vrije beleggingen, waarbij de deelnemingen die dat lichaam houdt worden geacht geen bezittingen te zijn.

  • 12

    Voor de toepassing van het elfde lid en artikel 13a, eerste lid, worden als vrije beleggingen aangemerkt:

    • a.

      andere beleggingen dan die welke redelijkerwijs noodzakelijk zijn in het kader van de ondernemingsactiviteiten van het lichaam dat de beleggingen bezit, met uitzondering van beleggingen bestaande uit onroerende zaken – daaronder mede begrepen rechten die direct of indirect betrekking hebben op onroerende zaken – die niet in het bezit zijn van een lichaam dat is aangemerkt als beleggingsinstelling of vrijgestelde beleggingsinstelling;

    • b.

      bezittingen die worden aangewend voor werkzaamheden die grotendeels bestaan uit het direct of indirect financieren van de belastingplichtige of van met de belastingplichtige verbonden lichamen, met uitzondering van:

      • 1°.

        bezittingen waarvan het aannemelijk is dat deze worden gehouden door een lichaam waarvan de werkzaamheden ingevolge bij ministeriële regeling te stellen regels kunnen worden aangemerkt als actieve financieringswerkzaamheden;

      • 2°.

        bezittingen waarvan blijkt dat de aanschaffings- of voortbrengingskosten geheel of nagenoeg geheel zijn gefinancierd door geldleningen verkregen van andere dan verbonden lichamen of verbonden natuurlijke personen;

    • c.

      bedrijfsmiddelen die worden aangewend voor werkzaamheden die grotendeels bestaan uit het ter beschikking stellen van het gebruik of het gebruiksrecht er van aan de belastingplichtige of aan met de belastingplichtige verbonden lichamen, met uitzondering van:

      • 1°.

        bedrijfsmiddelen waarvan het aannemelijk is dat deze worden gehouden door een lichaam waarvan de werkzaamheden ingevolge bij ministeriële regeling te stellen regels kunnen worden aangemerkt als actieve terbeschikkingstellingswerkzaamheden;

      • 2°.

        bedrijfsmiddelen waarvan blijkt dat de aanschaffings- of voortbrengingskosten geheel of nagenoeg geheel zijn gefinancierd door geldleningen verkregen van andere dan verbonden lichamen of verbonden natuurlijke personen.

  • 13

    Vrije beleggingen zijn laagbelast indien de voordelen uit hoofde van de beleggingen, bezittingen of bedrijfsmiddelen als bedoeld in het twaalfde lid niet worden betrokken in een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing.

  • 14

    Voor de toepassing van het elfde en twaalfde lid en artikel 13a zijn bezittingen die bestaan uit belangen in lichamen, in ieder geval een belegging indien zij bestaan uit:

    • a.

      belangen van minder dan 5% van het nominaal gestorte kapitaal van een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

    • b.

      belangen van minder dan 5% van het aantal in omloop zijnde bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening, met dien verstande dat daarbij het aantal andere dan enkelvoudige bewijzen van deelgerechtigdheid wordt herleid tot een daarmee overeenstemmend aantal enkelvoudige bewijzen;

    • c.

      een aandeel als commanditaire vennoot in de vennootschappelijke gemeenschap van een open commanditaire vennootschap, welk aandeel voor minder dan 5% deelt in het door die vennootschap behaalde voordeel.

  • 15

    Bezittingen die worden aangewend voor werkzaamheden die grotendeels bestaan uit het direct of indirect financieren van de belastingplichtige of met de belastingplichtige verbonden lichamen en die op grond van het twaalfde lid, onderdeel b, onder 2°, niet als vrije beleggingen, of op grond van het dertiende lid niet als laagbelaste vrije beleggingen worden aangemerkt, worden voor de toepassing van het elfde lid en artikel 13a geacht geen bezittingen te zijn van het lichaam waarin de belastingplichtige een deelneming heeft.

  • 16

    Indien een belang dat de belastingplichtige reeds meer dan een jaar houdt en waarvoor hij in die periode onafgebroken in aanmerking kwam voor de deelnemingsvrijstelling, niet langer als een deelneming wordt aangemerkt omdat de omvang van het belang niet meer voldoet aan de voorwaarde van ten minste 5%, bedoeld in het tweede of derde lid, blijft nog gedurende een periode van drie jaar, gerekend vanaf het tijdstip dat niet meer wordt voldaan aan de bedoelde voorwaarde, de deelnemingsvrijstelling van toepassing met betrekking tot voordelen uit hoofde van dat belang en kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van dat belang. Het zesde, zevende en negende lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 17

    De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op voordelen uit hoofde van een deelneming voor zover deze voordelen bestaan uit:

    • a.

      vergoedingen van of betalingen door het lichaam waarin de deelneming wordt gehouden voor zover deze rechtens dan wel in feite direct of indirect in aftrek kunnen worden gebracht op de grondslag van een naar de winst geheven belasting;

    • b.

      hetgeen wordt ontvangen ter vervanging van gederfde of te derven vergoedingen of betalingen als bedoeld in onderdeel a.

    Indien een vergoeding of betaling als bedoeld in de eerste volzin, onderdeel a, op de kostprijs van een deelneming wordt afgeboekt, wordt een bedrag ter grootte van die vergoeding, onderscheidenlijk betaling, tot de winst van de belastingplichtige gerekend.

  • 18

    Ter zake van een deelneming in een lichaam dat als tussenmaatschappij als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van een fiscale eenheid wordt aangemerkt, dan wel dat op basis van artikel 15, achtste lid, deel uitmaakt van een fiscale eenheid, vinden, tenzij anders bepaald, de deelnemingsvrijstelling, uitsluitingen van de deelnemingsvrijstelling en alle regelingen die daarmee verband houden, toepassing als ware dit lichaam geen tussenmaatschappij, onderscheidenlijk geen lichaam als bedoeld in artikel 15, achtste lid, en als ware er in zoverre geen fiscale eenheid in de zin van artikel 15.

  • 19

    In afwijking van het negende lid is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op voordelen uit hoofde van een beleggingsdeelneming voor zover die voordelen rechtstreeks samenhangen met op grond van artikel 13ab in aanmerking genomen voordelen uit hoofde van een gecontroleerd lichaam.

Informatie geldend op 07-09-2019

Regelgeving die op dit artikel is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

  1. Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971

  2. Wijzigingsregeling enige fiscale uitvoeringsregelingen 2007

  3. Wijzigingsregeling enige fiscale uitvoeringsregelingen 2010

  4. Wijzigingsregeling enige uitvoeringsregelingen 2018 (belastingen en toeslagen)

Beleidsregels en circulaires die dit artikel als wettelijke bevoegdheid hebben

  1. Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, dividendbelasting, Europees recht, kwalificatie rechtsvormen

  2. Internationaal belastingrecht, vragen en antwoorden

  3. Kwalificerend aandeel in open commanditaire vennootschap

  4. Soevereiniteitsoverdracht Hongkong aan China per 1 juli 1997, belastingverdrag Nederland–China niet in Hongkong van toepassing

  5. Syllabus vrijstelling, verrekening, verliescompensatie internationaal belastingrecht

  6. Vennootschapsbelasting en dividendbelasting, hybride geldverstrekkingen

  7. Vennootschapsbelasting, deelnemingsvrijstelling

  8. Vennootschapsbelasting, dividendbelasting, instelling en taakopdracht Coördinatiegroep Taxhavens en Concernfinanciering

Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit artikel

  1. Belastingwet BES
    artikel: 5.2

  2. Besluit fiscale eenheid 2003
    artikel: 35

  3. Competentieregeling (tussen)houdsters en dienstverleningslichamen
    tekst: tekst

  4. Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting; geruisloze omzetting; standaardvoorwaarden en toelichting
    tekst: tekst
    bijlage: 1

  5. Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971
    artikel: 2a, 2b, 1

  6. Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
    artikel: 3a

  7. Vennootschapsbelasting en dividendbelasting, hybride geldverstrekkingen
    tekst: tekst

  8. Vennootschapsbelasting, artikel 28a; omzetting rechtspersoon
    bijlage: 1

  9. Vennootschapsbelasting, bedrijfsfusie, toepassing artikel 14, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
    tekst: tekst

  10. Vennootschapsbelasting, deelnemingsvrijstelling
    tekst: tekst

  11. Vennootschapsbelasting, dividendbelasting, instelling en taakopdracht Coördinatiegroep Taxhavens en Concernfinanciering
    tekst: tekst

  12. Vennootschapsbelasting, dividendbelasting; fiscale beleggingsinstelling
    tekst: tekst

  13. Vennootschapsbelasting, juridische afsplitsing; toepassing artikel 14a, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
    tekst: tekst

  14. Vennootschapsbelasting, juridische fusie; toepassing artikel 14b, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
    tekst: tekst

  15. Vennootschapsbelasting, zuivere splitsing; toepassing artikel 14a, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
    tekst: tekst

  16. Vennootschapsbelasting; art. 14c; geruisloze terugkeer
    tekst: tekst

  17. Voorkoming van dubbele belasting, voorkoming onder de toepassing van de belastingverdragen
    tekst: tekst

  18. Wet inkomstenbelasting 2001
    artikel: 3.65

  19. Wet op de dividendbelasting 1965
    artikel: 1, 4, 11

  20. Wet op de vennootschapsbelasting 1969
    artikel: 13d, 15ac, 13ba, 13aa, 28b, 10a, 28c, 2, 8, 11, 15, 18

  21. Wet werken aan winst
    artikel: VIIId

  22. Wijzigingsregeling enige fiscale uitvoeringsregelingen 2007

  23. Wijzigingsregeling enige fiscale uitvoeringsregelingen 2010

  24. Wijzigingsregeling enige uitvoeringsregelingen 2018 (belastingen en toeslagen)

  25. Wijzigingswet Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (invoering aftrekverbod aankoopkosten van een deelneming)
    artikel: III

Overzicht van wijzigingen voor dit artikel

(07-09-2019)

Ontstaansbron

Inwerkingtreding

Datum van inwerking- treding

Terugwerkende kracht

Betreft

Ondertekening

Bekendmaking

Kamerstukken

Ondertekening

Bekendmaking

Opmerking

01-01-2019

wijziging

19-12-2018

Stb. 2018, 508

35030

19-12-2018

Stb. 2018, 508

Inwtr. 1

09-12-2016

wijziging

30-11-2016

Stb. 2016, 479

34323

30-11-2016

Stb. 2016, 479

01-01-2016

wijziging

23-12-2015

Stb. 2015, 543

34306

23-12-2015

Stb. 2015, 543

01-01-2010

wijziging

23-12-2009

Stb. 2009, 610

32129

23-12-2009

Stb. 2009, 610

30-12-2008

wijziging

18-12-2008

Stb. 2008, 567

31717

18-12-2008

Stb. 2008, 567

11-07-2008

wijziging

03-07-2008

Stb. 2008, 262

31404

03-07-2008

Stb. 2008, 263

01-01-2007

wijziging

30-11-2006

Stb. 2006, 631

30572

30-11-2006

Stb. 2006, 631

Alg. 2

wijziging

14-12-2006

Stb. 2006, 682

30804

14-12-2006

Stb. 2006, 682

01-02-2005

wijziging

04-11-2004

Stb. 2004, 581

29381

04-11-2004

Stb. 2004, 581

01-01-2004

wijziging

18-12-2003

Stb. 2003, 526

29210

18-12-2003

Stb. 2003, 526

Inwtr. 3

01-01-2003

wijziging

11-12-2002

Stb. 2002, 613

28487

11-12-2002

Stb. 2002, 613

Inwtr. 4

wijziging

11-12-2002
samen met
11-12-2002
samen met
14-12-2001

Stb. 2002, 618
samen met
Stb. 2002, 613
samen met
Stb. 2001, 641

26854
samen met
28487
samen met
28034

11-12-2002
samen met
12-12-2002

Stb. 2002, 618
samen met
Stb. 2002, 617

Inwtr. 5

01-01-2002

wijziging

14-12-2001

Stb. 2001, 641

28034

14-12-2001

Stb. 2001, 641

Inwtr. 6

24-12-1996

wijziging

13-12-1996

Stb. 1996, 651

24696

13-12-1996

Stb. 1996, 651

01-07-1990

wijziging

21-06-1990

Stb. 1990, 331

21-06-1990

Stb. 1990, 331

28-04-1990

vervallen

25-04-1990

Stb. 1990, 173

19968

25-04-1990

Stb. 1990, 173

nieuw

25-04-1990

Stb. 1990, 173

19968

25-04-1990

Stb. 1990, 173

01-01-1990

wijziging

28-12-1989

Stb. 1989, 601

21343

28-12-1989

Stb. 1989, 601

01-01-1989

wijziging

16-06-1988

Stb. 1988, 305

19775

01-12-1988

Stb. 1988, 542

01-01-1986

wijziging

12-12-1985

Stb. 1985, 662

19111

13-12-1985

Stb. 1985, 663

16-03-1985

wijziging

06-03-1985

Stb. 1985, 120

18243

06-03-1985

Stb. 1985, 120

26-03-1983

wijziging

16-01-1985

Stb. 1985, 81

18203

16-01-1985

Stb. 1985, 81

09-07-1981

wijziging

24-06-1981

Stb. 1981, 387

16539

24-06-1981

Stb. 1981, 387

24-05-1978

wijziging

29-06-1978

Stb. 1978, 368

14377

29-06-1978

Stb. 1978, 368

29-06-1971

wijziging

03-05-1971

Stb. 1971, 287

11174

01-06-1971

Stb. 1971, 363

30-10-1969

nieuwe-regeling

08-10-1969

Stb. 1969, 445

6000

08-10-1969

Stb. 1969, 445

Opmerkingen

  • 1) Vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2019.

  • 2) Artikel VIIId van Stb. 2006/631 bevat overgangsrecht m.b.t. deze wijziging.

  • 3) De datum van inwerkingtreding is vastgesteld onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.

  • 4) De datum van inwerkingtreding is vastgesteld onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet. Het eerste lid is van toepassing bij vervreemding, verkrijging of inkoop van deelnemingen op of na 1 januari 2002.Bij Stb. 2002/613 zijn in artikel XVII, lid 11 en lid 12 bepalingen betreffende de toepassing van het derde lid gepubliceerd.

  • 5) De datum van inwerkingtreding is vastgesteld onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.

  • 6) De wijzigingen op de artikelen 9, eerste lid, 10, 10a, 13, derde lid, 13b en 13d, met betrekking tot het daarin opgenomen onderdeel d van artikel 13d, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zijn voor het eerst van toepassing op leningen die zijn aangegaan na 31 december 2001. De wijzigingen op de artikelen 13, eerste lid en 13d, met betrekking tot het daarin opgenomen onderdeel c van artikel 13d, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zijn voor het eerst van toepassing op vervreemdingen van deelnemingen na 31 december 2001. Artikel 22 vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2002. Artikel 28, onderdeel f en g vinden op verzoek van de belastingplichtige toepassing met ingang van 1januari 2001. Bij Stb. 2001/641 is in artikel VIIA een bepaling betreffende de toepassing gepubliceerd. Artikel 17a, onderdeel c, 18, eerste lid werken terug tot en met 1 januari 2001.