De deelnemingsvrijstelling vindt geen toepassing ten aanzien van een verlies op een deelneming dat tot uitdrukking komt nadat het lichaam waarin de belastingplichtige deelneemt is ontbonden (liquidatieverlies).
Het liquidatieverlies wordt gesteld op het bedrag waarmede het door de belastingplichtige voor de deelneming opgeofferde bedrag het totaal van de liquidatie-uitkeringen overtreft.
Onder het voor de deelneming opgeofferde bedrag worden mede begrepen:
de bedragen die met betrekking tot vorderingen op die deelneming ingevolge artikel 13b of 13ba, vijfde, negende of tiende lid, tot de winst zijn gerekend;
de positieve voordelen uit hoofde van die deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13h geen toepassing heeft gevonden;
de waardeveranderingen van een met de deelneming verband houdende verplichting als bedoeld in artikel 13, zesde lid, eerste volzin, alsmede aanpassingen van de prijs waartegen de deelneming is verkregen als bedoeld in artikel 13, zesde lid, tweede volzin;
een negatief saldo van de positieve en negatieve bedragen aan winst uit een andere staat dat op de voet van artikel 15j is doorgeschoven naar een lichaam dat niet in Nederland is gevestigd, indien dit saldo is voortgevloeid uit een voorheen door de belastingplichtige gedreven buitenlandse onderneming en voor zover ter zake van dat negatieve bedrag in die andere staat generlei tegemoetkoming voor de belastingheffing is gegeven.
Indien op de voet van artikel 13ba bedragen tot de winst zijn gerekend van een lichaam dat de deelneming niet zelf houdt, worden deze bedragen voor de toepassing van de eerste volzin in aanmerking genomen bij de met dat lichaam verbonden lichamen die wel de deelneming houden naar rato van hun aandelenbezit. Het voor een deelneming opgeofferde bedrag wordt bij vervreemding van een gedeelte van de deelneming voor een evenredig gedeelte toegerekend aan de niet vervreemde vermogensrechten van eenzelfde soort, die een deelneming blijven vormen.
Tot het totaal van de liquidatie-uitkeringen worden ten minste gerekend de positieve voordelen uit hoofde van de deelneming welke met toepassing van de deelnemingsvrijstelling zijn genoten in:
het jaar waarin het ontbonden lichaam zijn onderneming geheel of nagenoeg geheel heeft gestaakt, in de vijf daaraan voorafgaande jaren en in de daaropvolgende jaren;
het zesde tot en met het tiende jaar voorafgaande aan dat waarin het ontbonden lichaam zijn onderneming geheel of nagenoeg geheel heeft gestaakt ingeval over het desbetreffende jaar dat lichaam volgens zijn jaarrekening - opgemaakt volgens de bepalingen van titel 9, boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel, ten aanzien van een deelneming in een buiten Nederland gevestigd lichaam, volgens soortgelijke buitenlandse wettelijke regelingen - verlies heeft geleden.
Indien, onmiddellijk of middellijk, tot het vermogen van het ontbonden lichaam een deelneming heeft behoord die deel uitmaakt van de liquidatie-uitkering of die is vervreemd en die in waarde is gedaald sedert de verkrijging van de deelneming in het ontbonden lichaam, wordt het liquidatieverlies slechts in aanmerking genomen voor zover dit verlies het bedrag van die waardedaling te boven gaat. Indien, onmiddellijk of middellijk, tot het vermogen van het ontbonden lichaam tevens een deelneming heeft behoord die sedertdien in waarde is gestegen, is de vorige volzin slechts van toepassing voor zover de aldaar bedoelde waardedaling deze waardestijging te boven gaat. Waardedalingen en waardestijgingen welke zowel onmiddellijk als middellijk tot uiting komen worden uitsluitend in aanmerking genomen voor zover zij onmiddellijk tot uiting komen. Indien, onmiddellijk of middellijk, tot het vermogen van het ontbonden lichaam een deelneming heeft behoord welke was verkregen van een verbonden lichaam, wordt het liquidatieverlies voor zover dit is toe te rekenen aan een daling van de waarde van die deelneming, slechts in aanmerking genomen voor zover dit toe te rekenen gedeelte niet uitgaat boven het liquidatieverlies dat bij het ontbonden lichaam met betrekking tot die deelneming in aanmerking is genomen.
Indien, onmiddellijk of middellijk, tot het vermogen van het ontbonden lichaam een deelneming heeft behoord in een lichaam dat inmiddels is ontbonden en ter zake waarvan ingevolge het tiende lid, geen liquidatieverlies in aanmerking is genomen, of niet in aanmerking zou zijn genomen indien die deelneming door een in Nederland gevestigd lichaam zou zijn gehouden, wordt het liquidatieverlies slechts in aanmerking genomen voor zover dit verlies uitgaat boven het liquidatieverlies met betrekking tot de deelneming in dat eerder ontbonden lichaam.
Indien een deelneming is verkregen van een verbonden lichaam wordt het opgeofferde bedrag ten tijde van de verkrijging niet hoger gesteld dan het bedrag hetwelk dat lichaam voor die deelneming heeft opgeofferd. Indien zulk een deelneming is verkregen in het kader van de ontbinding van het verbonden lichaam en ter zake van die deelneming het vierde lid, eerste volzin, toepassing heeft gevonden, wordt het opgeofferde bedrag vermeerderd met de aldaar bedoelde waardedaling tot ten hoogste het door het ontbonden lichaam voor die deelneming opgeofferde bedrag. Indien een storting op aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid bestaat uit aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in een verbonden lichaam, wordt het opgeofferde bedrag ten tijde van de storting niet hoger gesteld dan op het bedrag dat is opgeofferd voor de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid die als storting dienen.
Indien aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid worden verkregen van een verbonden lichaam en deze aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid op het tijdstip van verkrijging of enig tijdstip daarna tot een deelneming gaan behoren, wordt het opgeofferde bedrag niet hoger gesteld dan het bedrag dat door dat lichaam voor die aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid is opgeofferd. De eerste volzin is niet van toepassing voor zover de belastingplichtige aannemelijk maakt dat over het bedrag van de waardetoename van de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid na het tijdstip van de verkrijging daarvan door het lichaam waarvan de belastingplichtige de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid verkrijgt, belasting naar de winst is geheven die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing.
Ingeval het lichaam waarin de deelneming wordt gehouden als dochtermaatschappij met de belastingplichtige deel uitmaakt van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, wordt op het tijdstip waarop die fiscale eenheid ten aanzien van die dochtermaatschappij wordt beëindigd het door de belastingplichtige voor de deelneming opgeofferde bedrag gesteld op het naar rato van het aandelenbezit in dat lichaam, met inachtneming van eventueel aan dat aandelenbezit verbonden bijzondere rechten, bepaalde deel van het vanaf dat tijdstip voor de heffing van de belasting in aanmerking te nemen eigen vermogen van die dochtermaatschappij nadat dit is verminderd met de toelaatbare reserves. Ter bepaling van het eigen vermogen van die dochtermaatschappij wordt de waarde van een deelneming van die dochtermaatschappij gesteld op de voor die deelneming gehanteerde boekwaarde, dan wel, indien die lager is, de waarde in het economische verkeer van die deelneming op het tijdstip, bedoeld in de eerste volzin.
Indien het ontbonden lichaam op enig tijdstip is aangemerkt als een tussenmaatschappij als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van een fiscale eenheid waarvan de belastingplichtige deel uitmaakt of deel heeft uitgemaakt, en dit lichaam onmiddellijk of middellijk een belang heeft gehad in een of meer andere lichamen die deel uitmaken of deel hebben uitgemaakt van dezelfde fiscale eenheid als de belastingplichtige, wordt het voor de deelneming opgeofferde bedrag slechts in aanmerking genomen voor zover de belastingplichtige aannemelijk maakt dat dit opgeofferde bedrag in absolute zin uitgaat boven de aan dat andere lichaam of die andere lichamen toe te rekenen winst van de fiscale eenheid gedurende de periode dat dit deel uitmaakte, onderscheidenlijk deze deel uitmaakten, van dezelfde fiscale eenheid als de belastingplichtige, indien die toe te rekenen winst per saldo uitkomt op een negatief bedrag. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ter zake van een deelneming in een lichaam dat op grond van artikel 15, achtste lid, als dochtermaatschappij deel heeft uitgemaakt van dezelfde fiscale eenheid als de belastingplichtige, waarbij onder de aan het andere lichaam of de andere lichamen toe te rekenen winst, bedoeld in de eerste volzin, mede wordt begrepen de aan eerstgenoemd lichaam sinds de voeging toe te rekenen winst van de fiscale eenheid.
Indien het ontbonden lichaam met de belastingplichtige verbonden is of op enig tijdstip is geweest en onmiddellijk of middellijk een schuldvordering of een soortgelijk vermogensbestanddeel heeft gehad op een ander lichaam dat deel uitmaakt of deel heeft uitgemaakt van dezelfde fiscale eenheid als de belastingplichtige, wordt het voor de deelneming opgeofferde bedrag slechts in aanmerking genomen voor zover de belastingplichtige aannemelijk maakt dat dit opgeofferde bedrag in absolute zin uitgaat boven de aan dat andere lichaam toe te rekenen winst van de fiscale eenheid gedurende de periode dat dit deel uitmaakte van dezelfde fiscale eenheid als de belastingplichtige, indien die toe te rekenen winst per saldo uitkomt op een negatief bedrag. Dat negatieve bedrag beloopt niet meer dan het geheel van de negatieve voordelen op de schuldvordering of het soortgelijke vermogensbestanddeel, bedoeld in de eerste volzin, die toerekenbaar zijn aan de aldaar bedoelde periode.
Het liquidatieverlies wordt eerst op het tijdstip waarop de vereffening is voltooid in aanmerking genomen, mits:
geen recht geldt op enigerlei tegemoetkoming bij de belastingheffing ter zake van verliezen die bij het ontbonden lichaam onverrekend zijn gebleven, anders dan op de voet van dit artikel of artikel 13e, voor:
de belastingplichtige, of een met hem verbonden lichaam;
het lichaam dat of de persoon die de onderneming geheel of gedeeltelijk voortzet, of een met dat lichaam verbonden lichaam;
de onderneming van het ontbonden lichaam:
geheel is gestaakt, dan wel
geheel of gedeeltelijk is voortgezet uitsluitend door een ander dan de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam;
de omvang van het liquidatieverlies is gebleken en tevens blijkt dat is voldaan aan het bepaalde in de onderdelen a, 1°, en b.
Het in een jaar ter zake van een deelneming opgeofferde bedrag wordt op een bij de aangifte gedaan verzoek door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld. Indien het opgeofferde bedrag tot een onjuist bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de beschikking bij voor bezwaar vatbare beschikking herzien. De bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop van vijf jaren na de vaststelling van de beschikking.
Indien de onderneming van het ontbonden lichaam geheel of gedeeltelijk wordt voortgezet door de belastingplichtige of door een met hem verbonden lichaam wordt het liquidatieverlies op verzoek van de belastingplichtige bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur vastgesteld. Artikel 20b, derde lid is van overeenkomstige toepassing.
Regelgeving die op dit artikel is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)
Geen
Beleidsregels en circulaires die dit artikel als wettelijke bevoegdheid hebben
Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit artikel
Besluit fiscale eenheid 2003
artikel: 16, 35, 38
Inkomstenbelasting, aanmerkelijk belang, verzamelbesluit
tekst: tekst
Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting; geruisloze omzetting; standaardvoorwaarden en toelichting
bijlage: 1
Schenk- en erfbelasting, bedrijfsopvolgingsregeling
tekst: tekst
Vennootschapsbelasting, bedrijfsfusie, toepassing artikel 14, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
tekst: tekst
bijlage: 1, 7
Vennootschapsbelasting, deelnemingsvrijstelling
tekst: tekst
Vennootschapsbelasting, juridische afsplitsing; toepassing artikel 14a, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
tekst: tekst
bijlage: 1, 7
Vennootschapsbelasting, juridische fusie; toepassing artikel 14b, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
tekst: tekst
bijlage: 1, 6
Vennootschapsbelasting, zuivere splitsing; toepassing artikel 14a, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969
tekst: tekst
bijlage: 1, 9
Wet op de vennootschapsbelasting 1969
artikel: 13e, 13h, 13i, 13j, 13k, 15aj, 15ab, 13ba, 28b, 10a, 33b, 28c, 15ah, 34e, 2, 15, 18, 30
Wijzigingswet Wet inkomstenbelasting 2001, enz. (Belastingplan 2002 II - Economische infrastructuur)
artikel: VIII
Wijzigingswet Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (invoering aftrekverbod aankoopkosten van een deelneming)
artikel: II
(07-09-2019)
Datum van inwerking- treding |
Terugwerkende kracht |
Betreft |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Kamerstukken |
Ondertekening |
Bekendmaking |
Opmerking |
wijziging |
20-12-2017 |
20-12-2017 |
||||||
wijziging |
20-12-2017 |
20-12-2017 |
||||||
wijziging |
30-11-2016 |
30-11-2016 |
||||||
wijziging |
22-12-2011 |
22-12-2011 |
||||||
wijziging |
23-12-2009 |
23-12-2009 |
||||||
wijziging |
30-11-2006 |
30-11-2006 |
||||||
wijziging |
01-12-2005 |
01-12-2005 |
||||||
t/m 01-01-2003 |
wijziging |
18-12-2003 |
18-12-2003 |
|||||
wijziging |
11-12-2002 |
11-12-2002 |
||||||
wijziging |
11-12-2002 |
11-12-2002 |
Stb. 2002, 618
|
|||||
wijziging |
14-12-2001 |
14-12-2001 |
||||||
wijziging |
11-05-2000 |
11-05-2000 |
||||||
wijziging |
14-12-2000 |
14-12-2000 |
||||||
wijziging |
13-12-1996 |
13-12-1996 |
||||||
wijziging |
23-12-1994 |
Stb. 1994, 937 |
23-12-1994 |
Stb. 1994, 937 |
||||
wijziging |
04-06-1992 |
Stb. 1992, 422 |
23-12-1993 |
Stb. 1993, 693 |
||||
t/m 01-01-1992 |
wijziging |
10-09-1992 |
Stb. 1992, 491 |
10-09-1992 |
Stb. 1992, 518 |
|||
nieuw |
25-04-1990 |
Stb. 1990, 173 |
25-04-1990 |
Stb. 1990, 173 |
Opmerkingen
1) Vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2012.
2) De datum van inwerkingtreding is vastgesteld onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.
3) De datum van inwerkingtreding is vastgesteld onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.
4) De wijzigingen op de artikelen 9, eerste lid, 10, 10a, 13, derde lid, 13b en 13d, met betrekking tot het daarin opgenomen onderdeel d van artikel 13d, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zijn voor het eerst van toepassing op leningen die zijn aangegaan na 31 december 2001. De wijzigingen op de artikelen 13, eerste lid en 13d, met betrekking tot het daarin opgenomen onderdeel c van artikel 13d, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zijn voor het eerst van toepassing op vervreemdingen van deelnemingen na 31 december 2001. Artikel 22 vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2002. Artikel 28, onderdeel f en g vinden op verzoek van de belastingplichtige toepassing met ingang van 1januari 2001. Bij Stb. 2001/641 is in artikel VIIA een bepaling betreffende de toepassing gepubliceerd. Artikel 17a, onderdeel c, 18, eerste lid werken terug tot en met 1 januari 2001.